Vlam in de sneeuw, Ingrid Jonker en André Brink
(Liefdesbrieven)
Tijdsdocumenten
Wie schrijft er nog brieven? Wie heeft er nog geschreven brieven? Ik heb mijn dierbaarste brieven nog bewaard. Een briefje van mijn moeder. Van mijn beste vriendin. Liefdesbrieven: een doosje vol brieven van M; een Chinees tasje vol brieven van W; map vol kringlooppapieren brieven van Jan, mijn overleden partner. Schoenendoos met mijn brieven aan hem, meegenomen na zijn overlijden. Jemig. Een brief is iets waar de ander een pen voor in de hand heeft gehad en die op een hele eigen wijze over het papier heeft laten gaan. Een brief is gestold innerlijk van de ander. Een brief is de uiting van menselijkheid, van de leven scheppende band tussen mensen.
Gelukkig is dit alles ook mogelijk met email, for sure. Er liggen ook weer stapeltjes mails van G, mails van E. Het leven is in orde, maar toch: kopen die briefwisselingsboeken. Nu kan het nog. Ze zijn een tijdsdocument. Ze zijn uniek. Ze worden zo langzamerhand kunstwerken nu de brieven schaarser worden. Ze ZIJN kunstwerken, omdat ze ook nog eens door schrijvers geschreven zijn.
In mijn boekenkast staat de briefwisseling tussen Ingeborg Bachmann en Paul Celan (met ook brieven van en aan Max Frisch, de derde mens in het geheel): Herzzeit. Ook brieven van Nicolas Born, Briefe 1959-1979. Sylvia Plath's Letters Home, verzorgd door haar moeder, zijn prachtig. De briefwisseling van Simone de Beauvoir en Nelson Algren, geweldige getuigenis van de energie tussen twee geliefden.
Ingrid Jonker en André Brink
schrijven elkaar brieven van 21 april 1963 tot 27 april 1965. Citaat uit de laatste brief:
April.
Lief kind, kom bij me zitten en luister. En probeer te begrijpen dat dit het zwaarste is wat ik tegen iemand heb moeten zeggen, ooit. Ik wil het in zo min mogelijk woorden doen, want jij bent vrouw – en zult het al wel geweten hebben: je wist het al een maand geleden, voor mij.
Ja. Ik was bij haar. En we zijn met elkaar naar bed geweest.
André Brink is 28 jaar als de briefwisseling begint. Hij heeft twee masters, heeft een paar romans geschreven, is docent aan de faculteit Afrikaans en Nederlands aan de Rhodes-universiteit. Hij is kort daarvoor teruggekeerd van een studiereis naar Parijs en is pas vader geworden. Zijn ontmoeting met Ingrid Jonker zal hij - veertig jaar later - als volgt omschrijven:
In de namiddag van een blauwe, gouden dag aan het eind van de zomer, op donderdag 18 april 1963, stapte Ingrid mijn keurig geordende leventje binnen en haalde alles overhoop. Tot op dat moment zat ik keurig opgeborgen in een uiterst voorspelbaar bestaan als echtgenoot en vader, docent letterkunde. En daarna? (bladzijde 12, Vlam in de sneeuw).
Ingrid Jonker wordt op 19 september 1933 geboren in het huis van haar grootouders. Haar vader, Abraham Jonker, was al uit het gezin verdwenen, naar Kaapstad. Met moeder en grootouders maakt Ingrid omzwervingen; tussen haar vijfde en haar elfde verblijft ze in de wereld van Gordonsbaai en Somersetstrand. Uit de hele beschrijvingen van haar leven, uit haar gedichten, uit de liefdesbrieven, lees ik dat de zee en de golven en het strand haar tweede thuis zijn. In juli 1965 stapt ze voorgoed het leven uit, de zee in.
Wie na de voorgaande alinea’s denkt, dat we met zwaarmoedige taal te maken krijgen, helemaal niet. Integendeel.
Ingrid Jonker en de jaren zestig
Ingrid Jonker ‘hoort’ bij ons, vrouwen van de jaren zestig en zeventig. Net zoals Marlen Haushofer, Ingeborg Bachmann, Clarice Lispector, Marguerite Duras en nog velen meer. Tijdschriften als ‘Lover’ en ‘Surplus’ ontsloten deze schrijfsters voor ons; ik woonde in Uden maar als ik in Nijmegen was kocht ik deze literaire tijdschriften.
In 2000 verscheen het gedichtenboek ‘Ik herhaal je’, van Ingrid Jonker. Ineens hadden we allemaal deze bundel. Ik heb er ‘mijn’ Jan veel uit voorgelezen. Elk gedicht staat zowel in het Afrikaans als in het Nederlands. De vertaling is van Gerrit Komrij.
Ingrid schrijft zo direct, zo levendig, zo totaal persoonlijk. Dat vonden Jan en ik mooi. Neem bijvoorbeeld het gedichtje: Als jij me roept.
Als jij me roept uit volle keel
vouwt er een vochtig voetpaadje open
in een ruig bos.
Het titelgedicht: Ik herhaal je
Ik herhaal je
zonder begin of einde
herhaal ik jouw lichaam
De dag kent een smalle schaduw
en de nacht gele kruisen
het landschap is onaanzienlijk
en het mensdom een rij kaarsen
terwijl ik jou herhaal
met mijn borsten
die de holtes van jouw handen imiteren.
Vlam in de sneeuw
Toen ik las dat ‘Vlam in de sneeuw’ verschenen was, ben ik onmiddellijk naar de stad gefietst. Gelukkig had boekhandel Roelants het op voorraad.
Mijn daglichte dagen besteed ik niet aan lezen, maar aan een baantje en aan een ander soort ‘werk’. Het echte lezen doe ik voordat ik ga slapen. Zo lag Vlam in de sneeuw dus een maandje naast mijn bed. Het verdrong het boek dat ik op dat moment aan het lezen was, dat wel. Ik wilde dit boek onmiddellijk consumeren, deze levendigste weergaven van het bestaan van twee geliefden. Je leest over hun leven, los van elkaar. Als ze bij elkaar zijn is er dus geen brief. Als ze weer uiteen zijn, lees je weer over de herinnering aan hun samenzijn.
André Brink en Ingrid Jonker ontmoeten elkaar op 18 april 1963 bij Jan Rabie en Marjorie Wallace thuis tijdens een kort bezoek van Brink aan Kaapstad. In de twee dagen voordat Brink terug moet naar Grahamstad worden ze halsoverkop verliefd.
En zo begint de brievenroman op zondag 21 april met een brief aan Ingrid: ‘Verrukkelijk wezentje.’
..een geur, herinneringen aan handen, haren en borsten, een stem, tranen, cynisme, rode wijn; twee dubbele brandy’s; ogen: die spotten, die nee zeggen, die vloeken, die minachten, die spelen, die ja zeggen, die zoet en blij zijn of de pest in hebben en balorig doen...!
(30 mei 1963) Lieverd, vrouwtje van me
Ik stuitte vandaag toevalling op de brieven van Lawrence Durrell en Henry Miller: een dikke verzameling die heerlijk leest. De persoonlijke blik op andermans leven is altijd ‘significanter’ dan iets wat objectieve literatuur is geworden....
...Meiske met de kleine voeten en de grote ogen. Vorige week rond deze tijd, drie uur, zijn mijn laatste ‘geheimen’ diep in jouw wonderbaarlijke duisternis verdwenen....
(Zondag 2 juni 1963) Mijn dierbare André.
..Jij, mijn dierbare begenadigde! Begenadigd in al je ruimdenkendheid en ‘compassie’, begenadigd in de diepte en intensiteit van je ervaringen, begenadigd in je vermogen om lief te hebben, begenadigd als kunstenaar! En daarom heb ik bij het vuur (het grote vuur zaterdagavond, slaperige man) gezegd: je bent een heel kostbaar mens. En niet alleen voor mij...
..Want alles is onzeker en hoe moeten wij weten wat alleen de wind weet, jongen?...
...Dank ook voor je mooie rode herfstblad, en draag je herfsttui wanneer je komt....
... Lieveling, mijn liefste, mijn André, er zijn zoveel manieren waarop we toch nog contact kunnen hebben, door en over en boven en onder en bij de Sahara! Je moet in me geloven. Weet je dat niemand dat ooit heeft gedaan? Daarom voel ik me zo onwaardig, en daarom ben ik soms stil...
(Donderdag 4 juli 1963) O mijn lief klein meisje,
...Alleen al dat ik me weer een paar minuten met jou kan afzonderen is op zich een weldaad want ik ben vrijwel geen enkel moment meer alleen....
...En nu ons kleine ritueel om het ‘pinkstervlammetje’ brandend te houden, de stralende groet van al jouw ledematen – de grote eerlijke begeerte van je kleine lijfje, de stilte van je ogen, borstjes en benen, de kus van je handen en haren en de glimlach van je mond en je ‘vlugtige voetpaadjie’. Ik wil alles afzonderlijk bezweren tot een nieuw geheel, waarin alle kleuren van het spectrum samen een glanzend, wit, doorzichtig licht vormen....
(Zaterdag 6 juli 1963) Mijn enige eigen,
...Maar omdat het zo’n dag is waarop alles tegelijkertijd zo subtiel en zo onzegbaar rommelig is dat er met woorden geen vorm aan te geven is. Maar ik schrijf je toch, uit een soort hartennood, o.m. omdat ik op z’n minst hoop dat louter het proces van dit gesprek met jou – net als in het verleden, bij andere dergelijke keren – alles vreedzaam zal maken...
...Om – voor het allerlaatst – Schwarz te citeren: “Wezenlijke levensproblemen staan geen oplossing toe.” Volgens mij is dat de grote blindheid en dwaling van de mensheid: waarom is iedereen uit op kant-en-klare oplossingen? Ze zijn niet nodig; ze ontkennen de irrationele kern van het leven...
(Woensdag 12 februari 1964) André mijn lieveling
.. Ik hoop niet dat je denkt dat dit een zielige brief is – zoals ik zei is er de eindeloze bodemloze kracht. Ik verlang alleen zo naar je. Zou graag tegenover je zitten en roomijs met chocoladesaus eten en weten... vanavond..nu. Er is te veel om te zeggen en te vertellen. ..
(Donderdag 13 februari 1964) Mijn lieveling: klein kind, ruimdenkend wezen
...Bent. Bent. Bent. Blijf zo, lieveling. Blijf zo, mijn vrouw. Jij moet leven. Absoluut en vrij, en hoog, en waardig, en betekenisvol leven. Ik hou van je en kus je zacht op je mond en borsten. Ik kus je kindje met het blonde haar en treur over een moesiemeisie dat er niet is. En ik groet je met schaamteloze tranen...
Ach. Ik citeer niets meer verder. Het ‘moesiemeisie’ is een weerkerend thema, het meisje dat ze samen zo graag zich zouden wensen. Lees de brieven. Lees hoe ze het leven in zijn diepste (haar diepste) vorm proeven door elkaar te kennen. Wat geeft het dat het paradijs is. Wat geeft het dat het los van de werkelijkheid is. Het is een genade om deze staat van zijn mee te mogen maken. Het is een genade dat ze dit hebben opgeschreven en dat deze brieven door ons gelezen mogen worden.
Natuurlijk weet ik dat Ingrid Jonker enkele maanden nadat André Brink een verhouding met een andere vrouw is begonnen, de zee is ingestapt. Natuurlijk zit dit ook ergens in mijn achterhoofd en is er een irritant stemmetje: had deze liefde dan beter niet kunnen bestaan? Pfff. Onzinnige vraag. Onzinnige koppeling van het ene aan het andere. Onzinnige poging van kleinmenselijk gedenk. Het leven is een stroom. Het leven stroomt over in de brieven. Het leven stroomt door de taal. De taal is doordrenkt van leven. Nog één citaat dan.
(Zaterdag 6 juli 1963) (uit een brief van Ingrid aan André)
...Vanwege jouw – onze – huidige zielennood, of ellende, zullen we dan maar troost bij Kierkegaard moeten zoeken: “Wanhoop is een van de kwalen waarvan gezegd kan worden dat het buitengewoon onfortuinlijk is haar niet te hebben gekend .. omdat het besef van de geest slechts door wanhoop kan worden bereikt.” En dit soort ervaring krijg je nu eenmaal niet lans theoretische weg. Schwarz (van de Psychology of Sex) zegt voor in zijn boek juist: “Wetmatigheden moeten worden ondergaan, niet slechts worden aanschouwd.”