leeservaringen

Proëmia, Francis Pongepongetien

 

Geen idee

meer hoe we op Ponge kwamen. Maar op een zondagmorgen had ik het boek uit de boekenkast gehaald en was ik mijn geliefde aan het voorlezen.
Zodat men uiteindelijk in geen enkele bestaan, in geen enkele realiteit zal kunnen geloven, maar alleen in een paar intense luchtbewegingen bij het verklinken van de klanken, in een of andere prachtige versiering op het papier of het marmer door het spoor van het stilet.(1919)
...een raket van enkele woorden omhoog schiet in mijn lihcaam, waardoor het opgefrist wordt en besluit nog een paar dagen langer te leven. (1928-1929)

 

Jan 

aan wie dit boek toebehoorde, was fan van de stukken van Bronzwaer. Diens recensie van Proëmia is opgevouwen en vergeeld in het boek bewaard. Volkskrant, vrijdag 28 februari 1992. Van Ponge was in 1990 al het boek 'Namens de dingen' verschenen, in een vertaling van Piet Meeuse. Jan en ik hebben destijds elkaar veel voorgelezen, ja, poëzie, die kleine stukken in  'Namens de dingen'. Het sloot geheel aan bij de boerenachtergrond van ons beiden. Een houtmand. Een appel. Een hooivork. Een juspan. Een melkbus. Dingen, maar wel heilige dingen. Wat moet een mens zonder dingen. vergeeld
Bronzwaer stelt in zijn recensie in de Volkskrant, dat Proëmia gebruikt kan worden als inleiding bij 'Namens de dingen', het andere boek van Ponge. Ponge is dichter, zegt Bronzwaer. Ponge stelt dat de taal bedorven is, dat ze hun vormen aan de dingen opleggen, hun quasi-wijsheden. Het moet andersom. Onze taal moet weer dienstbaar worden aan de dingen van de wereld. Taal moet hen in hun eigen waarde en omwille van henzelf bespreken.
Taal is gedrag. Onze taal verraadt ons gedrag tegenover de wereld. Ponge vergelijkt de taal met ijs, dat water vormt, maar het niet is. Taal zou het water niet moeten laten bevriezen in het poëtische proces.
Uitgaande van de absurditeit van de dingen, moet de mens de wereld opnieuw maken, op orfisch-poëtische wijze. We moeten 'tegen de woorden in spreken.' Prachtig stuk van Bronzwaer, (overleden in 1999), voormalig hoogleraar Algemene Literatuurwetenschappen aan de Radbout Universiteit Nijmegen.

 

Terug naar Proëmia

waarin poëtische proza stukken staan, die Ponge schreef tussen 1919 en 1944. 
(wie nog met een leeg schrift voor zich zit en advies wil): Je moet eerst kiezen voor je eigen geest en je eigen smaak. Vervolgens moet je de tijd nemen en de moed vatten om alles wat je denkt over het gekozen onderwerp uit te drukken. Je moet tens slotte alles eenvoudig zeggen, door niet de charmes maar de overtuiging als doel voor ogen te houden.
Kortste verhaaltje, Vloed, 1928: Eis voor je opmars, vloed, een kei op grauwe aarde. Om die prompt, uit je bron, weer glansrijk kwijt te raken.
Einde van verhaaltje Rots: Helaas! Ook vandaag trek ik me opnieuw terug, verbijsterd door de enorme omvang van de rots die ik zou moeten verplaatsen om mijn deur vrij te maken. (winter 1928-1929)

 

Maskerfragmentenmodern

citeer ik als geheel: Zoveel kalmte als ik in de wanhoop weet op te brengen, onder de meest alledaagse uiterlijke schijn, niemand zal het geloven; niemand kan er wijs uit, want ik geef er geen achtergrond bij, noch enig weerwoord: ikspreek als enige.
evenmin zal er ook maar iemand geloven aan de absolute holheid van iedere rol die ik speel.
Geen enkele interesse meer, geen enkel belang meer: alles lijkt me fragment van een masker, fragment van een gewoonte, fragment van het alledaagse, volkomen onbelangrijk, knoflookschillen. (1924)  
Mijn geliefde van nu heeft na enkele keren voorlezen niet meer zoveel op met dit Franse 'gefilosofeer'; ikzelf lust er wel pap van. Volgens mij kunnen alleen Fransen en Italianen zoiets precies' zeggen, zoiets dat heel helder is, zoiets dat oproept om zelf 'onder de taal' te zoeken, zoiets als dat ze kunnen beschrijven hoe een slager een dier slacht of hoe een bakker een brood bakt, hoe helder de slager en de bakker dat doen, hoe zeker van zichzelf, elke handeling apart gevolgd door een natuurlijke volgende handeling apart. En hoe helder een Franse of Italiaanse schrijver zoiets zou kunnen zeggen. Nou ja, vast een beetje generaliserend geformuleerd door mij, maar zelf ervaar ik de taal van Ponge als 'een wereld oproepend'.

De boom

keert vaker terug in Proëmia. Taal zou kunnen zijn als de schors, die de boom vanzelf 'uit drukt' vanuit eigen groei, organisch, vanzelf, niks bijzonders. Hele mooie beeldspraak, om taal met deze schors te vergelijken. Als bakker en als theoretica van brooddeeg weet ik veel van zetmeel. Het begint in boomde graankorrels net als in een boom als enkelvoudige suiker, wordt tot samengestelde suiker en wordt in haar buitenste laag tot allersamengesteldste suiker, cellulose bij de graankorrel, schors bij de boom; onverteerbaar voor ons. Het brooddeeg is het omgekeerde proces, de samengestelde suiker breekt af tot enkelvoudige suikers en die zijn eetbaar voor de eencelligen die van dit mengsel van meel en water een deeeeg maken. Mooi dus, die boomschors als symbool voor taal.

 

Over de redenen om te schrijven

besluit met: Dat je op elk moment het roet van de woorden van je af moet schudden en dat de stilte in deze hiërarchie van waarden zo gevaarlijk is als maar kan. Een enkele uitweg is er: tegen de woorden spreken. Ze zodanig met je mee slepen in de schande waarin ze ons brengen, dat ze erdoor misvormd worden. Er bestaat geen enkele andere reden om te schrijven. maar zodra die reden begrepen is, is ze volstrekt bepalend en dreigend. Men kan er alleen nog aan ontsnappen door een vernederende lafheid, die ik onverdraaglijk vind. (1929/1930). 
Gelukkig, de beschouwing van precieze voorwerpen is ook een uitrusten, maar het is een bevoorrechte rust, zoals die voortdurende rust van volgroeide planten, die vruchten draagt. (1933)

 

Dan volgen de extra pagina's

in deel II. Nog een tipje van de sluier voor de schrijver met een leeg schrift voor zich: Ook dit: ik ben ervan overtuigd dat men moet schrijven binnen de grenzen van zijn kunnen.
Niet naar je denken zoeken tijdens het schrijven.
Eerst denken, natuurlijk... En vervolgens, veel later, schrijven.
Van de hoogte van de berg naar beneden laten rollen.
En, al met al, in de eerste plaats: minder gedacht hebben dan geweest zijn. (1943).
(1 februari 1943 in de trein): Het onderzoek van de objecten maakt een heleboel andere mogelijk. 
'Nostalgie naar de Eenheid',  zegt u.
Nee: naar de verscheidenheid.

 

Het derde deel heetvolkskrant

Eerste aantekeningen voor de mens. Op bladzijde 123: 
Een bepaalde trilling van de natuur heet mens.
(verderop)
Een van de beslissingen van de natuur, of resultaten (één van de vaak voorkomende stollingen) van de natuur is de mens. Een van haar verwerkelijkingen (de natuur verwerkelijkt zich in hem).
Instroming van leven in de gekozen proporties. Symmetrie van het menselijk lichaam. Intieme complexiteit. Maar de natuur verwerkelijkt zich ongetwijfeld volledig in elk van de stollingen die ze tot stand brengt. (1943-1944)

 

Jan Meurs

mijn overleden partner, schreef ook. Leuk om met een proème van hem (als bezitter van dit boek van Ponge) te eindigen. Het staat in mijn roman Waterstof op bladzijde 199:
een woord als een wolk,
een onbedoelend woord,
vervliegend,
opgetrokken naar de hemel,
er komt nog een druppel van.
(4-8-1995)