De tederheid, Ton Lemaire
Woensdag 25 november
was ik bij de lezing die Ton Lemaire hier in Nijmegen op de Radboud Universiteit hield over zijn nieuwe boek 'Onder dieren.' Ja. Onder de indruk van de man die niet tegen het houden van dieren is, maar wel tegen de schaal waarop dat tegenwoordig gebeurt. 'Je kunt het dier niet meer in de ogen kijken' als je duizend varkens in een hok houdt, of duizenden kippen. Vegetariër is hij wel, veganist niet want 'ik heb boter op mijn hoofd'. Hij houdt van eieren, van kaas. Met grote schetsen neemt hij ons mee naar de geschiedenis van het 'ontslaven', eerst van de slaven, dan van de gekoloniseerden, dan van de vrouw en ja, misschien komen nu de dieren aan de beurt? Ton Lemaire nam mij op slag voor zich in tijdens de vragen na afloop van de lezing. Wist hij geen antwoord, dan zei hij: dat weet ik niet, daar heb ik niet over nagedacht. Heerlijk als een geleerde zoiets zegt.
Als kind van de jaren zestig
had ik al geregeld iets van Ton Lemaire gelezen, ja, hij was een soort begrip zoals ook Illich, Achterhuis, Meulenbelt, De Beauvoir enzovoort. Ik ga ze niet allemaal herlezen, maar nu had ik hartstikke zin om oud werk van Ton Lemaire te lezen. Ik ben begonnen met dit boek 'De tederheid'. Geschreven in 1968, dus door een 27-jarige. De hele toon van 'het onderwerp in groter verband plaatsen' zit hier ook in dit boek. En verder de minutieuze manier van mij als lezer 'mee te nemen'. Heel dichtbij, heel helder. Prachtig. Als een psycho analyticus behandelt hij het onderwerp. Deze 'nabijheid' doet mij denken aan de boeken van David Grossman, aan de boeken van Nicolas Born.
Gedachten over de liefde
zo luidt de ondertitel van dit - honderd bladzijden tellende - essay. Het is ingedeeld in zeven hoofdstukken. Na de inleiding, de voorlopige bepaling, de vormen van genegenheid, komen we bij 'tederheid en erotiek', 'tederheid en hartstocht', 'tederheid en verlossing' en tenslotte bij 'filosofie van het medelijden en medelijden van de filosofie'. Begrijp ik het boek goed als ik zeg: wij, allen, mensen, worstelen met het gevoel van afgeslotenheid, on-bijbehorendheid. We 'hadden' God als trooster. Maar nu - 1968 - is de mensheid in de volgende fase van: wij moeten zelf dit gat zien te dichten; uiteindelijk moeten we in onszelf de 'eenzaamheid van het menszijn' onderkennen. De appolinische levenssfeer: iets IS, gaat over in de dyonisische levenssfeer: wij proeven en tasten en genieten en wij worden 'zijnden'. Geliefden kunnen soms elkaar en zichzelf 'verbonden met het leven' doen voelen. En dwars doorheen hartstocht en tederheid ontstaat uiteindelijk (kan ontstaan) zoiets als 'de tederheid van het midden'. Niet hoeven weten. Stil kunnen zijn. De ontroereikendheid van woorden beseffen. De onvolmaaktheid van jezelf en van de ander beseffen, enzovoort. Tot dit soort 'tederheid van het midden' voert Ton Lemaire ons doorheen het essay, wetende dat 'de filosoof' steeds zal twijfelen tussen de stilte van de loutere beleving en het omslachtige weefsel van veel woorden.
Veel aanstrepingen in het boek
en veel ezelsoren van de treinrit toen ik geen pen bij mij had.
(bladzijde 33) Ogen die mij met genegenheid aankijken, handen die met tederheid strelen, werpen mij niet op mezelf terug, maar schenken me juist terug aan mezelf, laten me mezelf zijn, doen me met mezelf samenvallen.
(bladzijde 46) de melancholie die ons plotseling in het hart van ons leven overvalt; de nostalgie die lijdt aan de ruimte en de tijd zelf; de angst en de onrust, die beangstigend en verontrust zijn om het in-de-wereld-zijn uberhaupt; de eenzaamheid, die de zwijgende metgezelf is van onze individualiteit. Ton Lemaire noemt dit 'het menselijk tekort'. Wat mij betreft verfrissend om een totaal ander geluid te horen dan: wees gelukkig, je kunt gelukkig worden als.. (je die of die therapie volgt). De mens is per definitie 'eenzaam', melancholisch. Ja, prettig dat iemand dit als uitgangspunt heeft en niet 'zorg dat je vrij wordt'. Bij Lemaire: de troost kan de ander slechts verzoenen met zijn tekort door het in een nieuw perspektief te plaatsen.
(bladzijde 48) De waarachtige tederheid daarentegen aanvaardt de kwetsbaarheid van de ander van het begin af aan. Zij stemt ermee in,omdat zij weet heeft van haar diepe oorsprong.
(bladzijde 50) Maar dit menselijk tekort is geen holte in ons binnenste, geen leegte waar iets zou moeten zijn. Het is de typisch menselijke wijze van in-de-wereld-zijn; het zijn op de wijze van te kort schieten, van het ongeborgen zijn, van het verontrust en vereenzaamd zijn, van het onvoldaan zijn om de onvolmaaktheid en eindigheid van alles.
(bladzijde 51)In de liefde beleven we de tijdeloosheid en de oneindigheid van de wereld, maar we hebben weet van onze uiteindelijk sterfelijkheid. We zijn nooit klaar voor de eeuwigheid. In het geluk niet, want onze honger naar het voortduren van het geluk neemt nooit af; in het ongeluk niet, want de hoop ooit gelukkig te zijn ligt altijd gereed op de bodem van de ziel, als een nostalgisch verlangen.
(verderop) Tederheid is tegelijkertijd zowel verrukking als machteloosheid, en daarom is zij melancholisch. De tederheid lacht niet, maar huilt evenmin. Zij glimlacht slechts.
Luce Irigaray kon
het bijna niet beter zeggen dan Ton Lemaire, de stukken op de bladzijden 52 tot en met 59 over 'huid' en 'lippen'. Poëzie.
In hoofdstuk 5 verkent de schrijver de begrippen tederheid en hartstocht. Hartstocht als een zekere onbesuisdheid, een krachtige dynamiek, een soort agressiviteit zelfs. Tederheid is dan een 'voorzichtig en behoedzaam verwijlen bij de ander'. Hartstocht wil de afstand overbruggen, zij legt zich niet neer bij de machteloosheid van de tederheid, maar wil het ultime alsnog waarmaken, de totale inkarnatie van de ander en van zichzelf, en van beider totale kommunikatie.
(bladzijde 65). Elke erotische relatie bestaat uiteen eeuwige dialektiek tussen tederheid en hartstocht.
Mooie vraag: moet de erektie van de penis, die de koïtus pas mogelijk maakt en eraan vooraf gaat, louter als uiting van hartstocht worden verstaan? Lemaire: De geërekteerde penis zou, behalve 'orgaan'van de passie, misschien ook epifanie van de tederheid kunnen zijn. De penis erekteert 'ondanks mezelf'.
(verderop) De tederheid, waarin zich mijn beschouwende genegenheid voor de geliefde vertaalt, kan het niet helpen dat zij samenzwelt in de erekterende penis. De geërekteerde penis is de geïnkarneerde tederheid zelf. Maar de fallus kan ook orgaan zijn van hartstocht, uitdrukking van louter lichamelijke begeerte of wapen van verkrachting. Het is afhankelijk van de totale gestemdheid van de man, of zijn erektie opgevat moet worden als uiting van tederheid of als orgaan van begeerte.
Mannelijke en vrouwelijke
tederheid, die niet samenvallen met 'man' en 'vrouw' trouwens. De vrouwelijke tederheid is rustig, bedaard, gekuldig, zorgzaam, verwijlend, beschermend. De mannelijke tederheid is onrustiger, gekweld, melancholisch, heeft iets dramatisch en wanhopigs. Maar: evenmin als de vrouw louter tedere liefde kent, evenmin wordt de mannelijke erotiek enkel bepaald door zijn hartstocht. De man is - en dit is een antropologisch zeer relevant syndroom - zowel iemand die kan verkrachten als iemand die liefdesgedichten schrijft of over de erotiek filosofeert. (verderop): 'de vrouw ís erotisch, de man draagt zijn erotiek als een 'appendix' met zich mee.
In de kultuurgeschiedenis
als wijder verband zou je kunnen zeggen dat - vanaf de grieken gerekend - de europese kultuur zich aan ons voordoet als in hoofdzaak apollinisch (maat, grens, orde), evenwel met een konstante dioniysische onderstroom, (dyonisisch als doorbreken van de maat, als roes van een verwijd zelf) die zich legitiem slechts op enkele manieren kon uiten, bijv. in de mystiek. Vanaf de romantiek neemt de europese kultuur een dionysische wending. Na de tweede wereldoorlog konstateren we een verdere groei van het dionysische element. Onze tijd is gefascineerd door alles wat het apollinische verleden hem onthouden heeft: de para-mystieke extase van de erotiek, de verwijding van het zelf door middel van psycholytika, de intensifering van het aardse leven in een groeiend pantheïsme of panenhenisme (moet ik een keer aan Lemaire vragen, wat hij hiermee bedoelt).
(bladzijde 71) De apollinische mens bedenkt het oneindige, de dionysische beleeft het.
Zijnde als substantie of zijnde als verschijnsel.
(bladzijde 72) Een van de verstrekkende veranderingen in de westerse ontologie is de overgang van de opvatting van het zijnde als substantie naar een die het zijnde als verschijning of verschijnsel opvat. Het denken dat het zijnde als substantie verstaat, vat het Zijn op als voorhanden-zijn. Het huidige denken daarentegen vat het Zijn op als 'anwesen'.
Anwesen, prachtig woord. 'Anwesen' wordt vertaald door 'aanwezig worden'. Het zijnde 'west an' wil dus zeggen wordt aanwezig, is steeds bezig aanwezig te worden.
Daarna kun je je hoofd nog breken over het begrip Dasein (mijn begrip ging het te boven, dus dat kan ik hier niet uitleggen).
(bladzijde 76). Tederheid, zachtmoedigheid - ook voor dieren en planten - is mededogen met de vergankelijkheid van het levende, dat is: met zijn diepe kwetsbaarheid. (verderop). De dionysische passie aan de andere kant is de wijze waarop de gepassioneerden zichzelf en elkaar beleven en konstitueren tot verschijningen die oprijzen uit het halfduister, als betrekkelijk zelfstandige gestalten van het kosmische proces van het anwesen. De hartstocht kent niet de machteloosheid om de onbereikbaarheid van de ander en zijn sterfelijkheid. Hij is niet zozeer vertederd door de wezenlijke fragiliteit van de geliefde als gegrepen door de onuitputtelijke macht van de levensstroom en vervoerd door het vooruitzicht om zich van zichzelf te verlossen door de ander te verlossen van zijn afzonderlijkheid.
De melancholie
is de voelhoren voor oneindigheid van een eindig wezen. (bladzijde 80).
De hand.
Prachtig. Bladzijde 85 tot 89 is weer poëzie, deze keer over 'de hand'. In de menselijke hand voltrekt zich de overgang van natuur naar kultuur. Zij is de middelaar tussen de mens en het andere. Deze bemiddeling - en haar sedimentatie - is dat wat men 'kultuur' noemt. als kultuur bemiddelend tracht de hand haar ongelukkig bewustzijn te genezen. Alle kultuur is therapie voor het ongelukkig bewustzijn, het menselijk tekort; val uit de onmiddellijkheid. Kultuur is therapie tegen de dood. 'Kultuur' is het meest oorspronkelijk: de beweging van de hand die het andere kultiveert. Okay, nog 1 citaat en dan stop ik ermee. De liefkozing nu is de grondigste bemiddeling voor een in 'ik' en 'zelf' uiteengeweken wezen. Als bemiddeling tussen twee anderen en tussen elk 'ik' en zijn 'zelf', schenkt zij de ander terug aan zichzelf en tegelijk 'zich' terug aan zichzelf. Hand. Techniek. Erotiek. Deze ´duiding´ van de hand, deze andere kijk op de hand, vind ik schitterend. Ik was niet de enige, die in de jaren zestig haar eigen vak de rug toekeerde en ´iets met de handen´ ging doen. Met terugwerkende kracht begrijp ik de tijdsgeest.