leeservaringen

Satanstango, László Krasznahorkaisatanstango

 

Het begon

met de special bij De Groene Amsterdammer, in samenwerking met Eye, over Bela Tarr, januari 2017. Er stond een interview in met hem, in Hongarije. Ik kan dit interview zo gauw niet op internet vinden, jammer; mijn indruk was 'een barse man' en een genie, allebei. Ik vind het nog wel, tot die tijd deze. Misschien begon het al wel voordat ik de bijlage had opengeslagen. Het beeld op de omslag is in de diepte zeer herkenbaar voor mij, een soortement hoeve, een paard, een mens, regen, een vlakte met modder en met plassen. Ja, misschien begon het daar wel. Enfin, het boek dat hij verfilmde, Satanstango, stond op mijn lijstje 'kopen'.

Bela Tarr

Inmiddels hebben Theo en ik de film bijna helemaal 'gezien' in mijn huisbioscoop en inmiddels heb ik het boek uit, dus het gaf niks dat de film niet ondertiteld was. Het geeft sowieso nooit als een film niet ondertiteld is, het benadrukt het feit dat taal niets anders is dan een middel van een groepje mensen - groter bij een land, kleiner bij een dialect - om een soortement contact met elkaar te hebben. Ik vond het aangenaam om de lippen van de acteurs te zien bewegen en om de gevormde woorden op te vangen en er werkelijk niets van te begrijpen, maar te zien dat ze elkaar heel goed begrepen. Ze sluiten zichzelf binnen, ze sluiten mij buiten en zo hoort het met een menselijke gemeenschap (nou ja, talen te kennen buiten je eigen gemeenschap is een verrijking, daar niet van). Taal als middel, als cultuur, als kunst, hoe je het ook opvat dat de mens zich taal eigen heeft gemaakt. In het boek Satanstango wordt het meest neergepend door

 

de dokter. Ooit

is hij uit zijn ambt ontheven, maar net als de andere spelers in het boek is ook hij achtergebleven in 'de kolonie'. Zijn huis verkrot rondom hem maar dat is niet erg; hij heeft maar een kleine plaats nodig om dag en nacht te verblijven: zijn stoel en zijn spullen daaromheen te weten, drank, water, blikjes eten, pennen en schriften. Zijn stoel staat strategisch opgesteld, namelijk zodanig dat hij door het raam de kolonie kan zien. Hij houdt minitieus bij wanneer iedereen opstaat, zijn of haar huis verlaat, elders binnengaat, wat voor weer het is, hoe de regen een stroom heeft doen ontstaan en hoe die stroomzich splitst in stroompjes. Hij schrijft en hij maakt tevens schetsen. Niets ontsnapt aan zijn oog. Soms leest hij eens wat in oude tijdschriften of in oude boeken - ook binnen handbereik - zoals bijvoorbeeld dat Hongarije vroeger een binnenzee is geweest. De geologie van het land. Ja, gaandeweg het boek zie je zo ongeveer de kale vlakten rondom de kolonie voor je en is daar de onmiddellijke echo van deze oeroude binnenzee. Toen er waarschijnlijk nog geen mensen bestonden. De dokter is voor mij in het boek de meest vrije mens, op gedeelde eerste plaats met 

 

Estike, het meisje.korin

Wie de film ziet zonder het boek te lezen, komt misschien tot een andere conclusie, maar in het boek is de innerlijke wereld van Estike rijk en krachtig. Haar gevecht met Micur, de kat is een krachtmeting vanuit zelfverzekerdheid, opgedaan nadat haar broer Sanyi haar in vertrouwen heeft genomen (en tegelijkertijd de grond in trapt, maar enfin). Tenslotte doodt ze de kat met melk en rattengif, gemengd met de poep en pies die dat godvergeten beest heeft gewaagd uit zich te laten komen. Met de kat onder de arm en met wat rattengif in haar jaszak sjouwt ze naar de ruïne, voelt zich gaandeweg al opgeheven door de engelen dus gaat frank en vrij na het nuttigen van een handje rattengif onder een boom liggen, kat aan de ene kant, rattengifdoosje zorgvuldig aan de andere kant  'opdat haar broer dit zal zien'. Hij, die haar op het laatste vernederde door haar begraven geld voor zichzelf weer op te graven in plaats van daar een geldboom uit te laten groeien. Ze gaat in het boek rustig heen zogezegd, ja dat komt overeen met hoe je dat in de film ziet.
Iets dat aan de wieg staat van haar zelfmoord (behalve een grondige huiselijke verwaarlozing en vernedering) en dat in de film niet te zien is, is de ontmoeting op de veemarkt in de stad, als kind. Ze is zeven jaar en ze mag met haar vader mee (als hij nog leeft; hij beneemt zich daarna ook het leven zodat Estike al jong weet, dat een mens 'niet alleen gehaald wordt door God maar ook zelf iets kan doen; na zijn zelfmoord is ze aangewezen op een grommende overlevende hoererende moeder) en als ze eenmaal op de markt zijn, mag ze haar eigen gang gaan. Ze ontmoet daar de blinde Korin die beide ogen in de laatste oorlog verloren had en die nu zijn geld verdient met harmonicaspelen. Blindheid, leert hij Estike, is een wondermooie toestand waar hij allerminst treurig om is. Eerder is hij God dankbaar voor deze eeuwige duisternis. Als Estike weer een keer mee mag naar de markt, zoekt ze Korin onmiddellijk op. Deze keer leert hij haar dat het miraculeuze rijk ook voor haar bereikbaar is, ze hoeft alleen maar haar ogen dicht te doen. Hierna komt een belangrijke scène in het boek (bladzijde 136), waarin duidelijk wordt dat Estike

 

van de dokter

een gevoel van liefde overgehouden heeft, namelijk hierom: zij sluit haar ogen zoals Korin had gezegd en ze ziet hoog opflakkerende vlammen, kleurenstralen, halsoverkop vluchtende vormeloze gestalten enzovoort, super beangstigend. Later krijgt ze een ernstige longontsteking; dan blijft de dokter een nacht bij haar waken en eindelijk voelt ze zich veilig naast de kolossale zwijgende arts, eindelijk voelt ze een golf van vreugde door zich heen gaan, sluit ze de ogen en ziet dat waar Korin over gesproken heeft. De poort van het rijk is open. Prachtig stuk. Overigens houdt ze feitelijk ook van haar broer Sanyi, want ze slaapt samen met hem in een bed in de keuken en heel soms laat hij toe dat ze tegen hem aan gaat liggen. Vergeet alle normen van hoe je een kind moet opvoeden en zie hier hoe Estike haar eigen wereld schept tot en met - bijna als een sjamaan - het gevecht met de kat en het beëindigen van haar eigen leven, in haar ogen het opgenomen worden in het rijk van de engelen. Om met Ed Lute te spreken: vele,

 

zeer vele onderstrepingen

in het boek. Maar laat ik eerst het verhaal vertellen. Het boek is uit 1985. Hongarije was nog communistisch; (werd op 23 oktober 1989 een democratisch land) maar het boek kwam door de censuur, werd onmiddellijk een succes. Irimias en zijn knechtje Petrina zijn juist vrij gekomen uit de gevangenis en 'komen terug naar de kolonie'.  De kolonie is een arm dorp, bewoond door enkele echtparen (Schmidt, Halics, Kraner) en het gezin van Estike (bestaande uit moeder, twee zussen die hoereren in de molen, een iets oudere broer en Estike zelf dus), de schoolmeester, de manke Futaki, Kerekes en de kroegbaas. Er is al een zekere mate van zelfstandigheid, de mensen hebben eigen geld, wie kon is allang vertrokken uit 'de kolonie'. De achtergeblevenen wachten min of meer op de verlosser, in de gestalte van Irimias. Die komt, samen met Petrina. Ze zijn al gesignaleerd, ze zullen komen zoals dat een messias betaamt. Maar eerst lezen we dus over Estike en de geldboom, Estike en de kat en Estike en haar eigen zelfmoord. En we lezen hoe het dorp zich verzamelt in de kroeg, palinka zuipt, ouwehoert, danst op de accordeonmuziek van Kerekes en in slaap valt (zodat Kerekes alle halflege glazen prettig leeg kan drinken). Als Irimias en Petrina arriveren is Estike juist vermist en (dood) gevonden. Irimias houdt in de kroeg een toespraak die het midden houdt tussen een preek (zij is gestorven als offer voor ons gedrag), of een heilsleer (we gaan een nieuwe gemeenschap beginnen, als jullie allemaal geld in leggen). Als MEESTER dus, bijna Jezus zelf. Maar als lezer weet je tevens dat hij een soort super KGBer is, dus een soortement duivel. Althans ik als lezer dacht bij de toespraak: omzwachtelaar, verhuller, mooispreker. Maar goed, iedereen legt geld in, Irimias, goed als hij is, geeft een deel aan de moeder van Estike om de begrafeniskosten te betalen en ja hoor, de volgende morgen pakken de dorpelingen hun benodigdheden op de karren, stampen de schamele restanten inboek elkaar want immers, zij vertrekken naar het beloofde land. Irimias en Petrinas hebben inmiddels de broer van Estike - Sanyi - erbij aangenomen als knechtje en zij sjouwen door de bossen naar de stad (Estike verschijnt als mistflard, ze zien haar duidelijk, Irimias is compleet onderuit, krijtwit, Petrina is bang dat zijn baas ter plekke neer zal vallen; ze beginnen een dialoog over god en hel en wij - wetende hoe Irimias er aan toe is - geloven de alweer zwevende zogenaamd wijze woorden van Irimias niet meer. Intussen zijn de bewoners aangekomen waar ze naar toe moesten, een soortement vervallen kasteel. Daar brengen ze de nacht door / luister tussendoor even naar de geweldige accordeonmuziek en kijk naar de beelden van de dorpelingen/, de volgende ochtend komen Irimias en knechten hen halen per vrachtauto. In de stad op het station krijgen ze allemaal een adres waar ze naar toe kunnen als knechtjes, bovendien krijgen ze geld voor de eerste nacht logies en we zien ze dus allemaal alle kanten op vertrekken. Ze worden verstrooid over de omgeving, uitgestrooid dus zogezegd. Irimias doet vervolgens bij 'de rechtbank' schriftelijk ongelooflijk schunnig verslag over elk mens apart; de ambtenaren moeten maar zien hoe ze hier nog nette taal van maken. En dan is het verhaal uit. Alleen

 

de dokter dan?

De andere held van het boek, naast Estike dus. Feitelijk draagt deze dokter het boek. Feitelijk schrijft hij het boek. Dat bleek tot mijn stomme verbazing, toen ik er achter kwam dat de laatste bladzijden exact hetzelfde zijn als de eerste bladzijden, of had ik dit niet mogen zeggen? Het hele boek is dus eigenlijk een verzinsel van de dokter vanuit zijn stoel, die niets anders doet dan palinka drinken - op het laatst aangelengd met water op advies van het stedelijke ziekenhuis - en schrijven. Hè? Zijn we weer terug bij het begin? Is er dan niets gebeurd? Heeft de tijd stil gestaan? Geen idee hoe het zit met dimensies, hopelijk blijft de dokter nog lang in leven dankzij de medicijnen en de palinka en het water en de lege schriften. Subliem boek over de troosteloosheid van het bestaan, die, op de bodem van de troosteloosheid, DE MENS laat zien die leeft, anders niks. 

 

László Krasznahorkai cirkel

schrijft schitterend. Bijvoorbeeld op bladzijde 91: Volledig uitgeput keek de dokter met een vage hoop toe terwijl het licht zich meedogenloos uitstortte over het landschap. Of de beschrijving van Halics op bladzijde 93: Halics zat in de hoek bij de deur op een krakkemikkige ijzeren stoel in zijn tot zijn kin dichtgeknoopte dienstregenjas, die hij bij zijn kruis moest indeuken om te kunnen zitten, want eerlijk gezegd hadden regen en wind hem noch de jas gespaard: hij zelf was lelijk en zacht geworden, zijn omtrekken vervaagd, en uit de jas was alle soepelheid verdwenen, zodat die hem niet meer beschermde tegen de kletsgrage wateren van het noodweer, maar veeleer, zoals hij vaak zei, 'tegen de innerlijke regens, die gauw fataal kunnen worden', regens die aan zijn verdorde hart ontsproten en zijn weerloze organen dag en nacht omspoelden. Bladzijde 262: Het regende stilletjes, onophoudelijk; de wind, die soms plotseling opstak om dan weer te gaan liggen, deed de verstijfde oppervlakte van de plassen even trillen, maar deze zwakke, troosteloze aanraking kon die dode vliezen van nachtelijke bescherming niet openbreken: de poelen kregen niet de vermoeide glinstering van de vorige dag terug, maar slorpten steeds meedogenlozer het licht op dat langzaam vanuit het oosten te voorschijn kroop. (iets verderop als de kolonisten in het vreemde kasteel wakker worden uit de nacht): ...de hoge vensters drong, werd hun langzaam duidelijk dat er iets veranderd was: de ochtend was iets niet meer op zijn plaats;... Bladzijde 306, de dokter: Puur met woorden kan ik de structuur van de gebeurtenissen om me heen bepalen..... 'Niets aan te doen, bij een bepaalde graad van concentratie kan ik bepalen wat er in de kolonie gebeurt. Want er kan alleen gebeuren wat in woorden wordt gevat. Het is me natuurlijk volkomen duister hoe ik de richting moet bepalen, aangezien...'  

   

Hier nog een link naar een interview met Bela Tarr in Little White Lies