De donkere kant van de geschiedenis, Nicolas Born
Hoelang
ken ik Nicolas Born al? Ken ik hem al vanaf Kampen, dat wil zeggen vanaf toen ik 24 was? Zou kunnen. Nee, kan niet want de Nederlandse vertaling was pas in 1982, lees ik voorin het boek. Dan moet het de Udense bibliotheek zijn geweest. Hoe dan ook. Sommige schrijvers haal je nietsvermoedend uit de boekenkast en je bent verkocht. De trage taal. De zinnen alsof je het leven van de hoofdpersoon/de schrijver meemaakt waarin overgangen plotsklaps zijn, associaties totaal normaal, tijd tijdloos enzovoort. Ja, nog sterker. Het is alsof Nicolas Born beschrijft hoe ik mijn eigen leven beleef. De grote dingen zijn veraf. Wat dichtbij is, is de eetlust, de kleine gedachten, het vage verlangen, het besef dat een blik op een boom niet door wil dringen en al zulke innerlijke zaken. Nicolas Born deed mij denken aan Peter Handke, eveneens dit trage onnozele geschrijf wat veel meer het echte leven weergeeft dan de meeste romans. Nu we het er toch over hebben. Het doet ook denken aan Coetzee, aan het eerste boek dat ik van hem las: Life and Times of Michael K. Ja, nu ik toch bezig ben, het is ook de taal van Clarice Lispector in The Apple in the Dark bijvoorbeeld. Blijkbaar houd ik van boeken met zinnen die dichtbij het werkelijke leven staan, de binnenkant en niet de buitenkant. Genoeg gezeurd.
Nicolas Born (1937 - 1979)
werkte als chemograaf op een drukkerij in het Ruhrgebied, schreef 's avonds, was gewoon getrouwd, had een dochtertje. Op zijn zesentwintigste koos hij voor de literatuur, ging gescheiden van vrouw en kind in Berlijn leven. In het boek De donkere kant van de geschiedenis lezen we hoe over het leven van een ik-figuur (ongetwijfeld het alter ego van Born_ in Berlijn. Hij heeft een verhouding met Maria en soms met Linda, de zus van Maria. Hij heeft een vriend Lasski. Hij heeft een dochter Ursel. Hij heeft een motor, hij heeft een schrijfmachine, hij heeft een bad. Terwijl hij met Maria vrijt denkt hij krampachtig na waarover hij met haar kan praten, maar hem schiet niets te binnen. Het gaat altijd 'over' iets. Als je praat, praatje 'over' iets, als je schrijft, 'over' iets. Het is eigenlijk niets. Net commentaren op vredesonderhandelingen. ZOLANG ER ONDERHANDELD WORDT, WORDT ER NIET GESCHOTEN (blz 13) Eigenlijk is hij jaloers op de werkelijkheid van alle anderen, die al het eigenlijk leven leidden, terwijl bij mij nog alles provisorische voorbereiding was.
Dat gevoel van
als ik nu schrijf, dan wordt het iets, nu op dit moment zou ik moeten beginnen, maar hij loopt naast Lasski en zal met hem de avond doorbrengen maar daarna: ik voelde me opeens in staat van Maria´s afwezigheid te genieten en misschien straks nog de hele nacht door te werken. Op de bladzijde daarvoor (22) stelt hij zich voor dat hij met Lasski ECHT zou kunnen praten, bijvoorbeeld hem vragen: vertel eens, heb jij ook soms het gevoel dat alles wat je ooit hebt geschreven of gelezen of waargenomen zich in je uitbreidt en zich volledig onbegrijpelijk organiseert tot een ander leven? Je voelt het, snap je, maar je hebt er geen macht over, en daarom heb je verder liever met de reliteit te maken...... De realiteit? O Lasski, man, wat zeg je me nou? Is dat ziek? Ja, misschien is dat wel ziek. Maar zijn we niet op z'n laatst dan aan ons eind al s alles verklaard is, als het laatste geheim van ons is afgewassen als een moddervlek?
Om weer heel materieel verder te gaan: Lasski trok zijn dunne jas aan. het is verrekte koud geworden, zei hij, maar een overjas, daar kunnen mijn botten niet tegen, ik zou de voering kapotzweten en levend verrotten.
De geschiedenis
van Maria en de ik-persoon. Onze geschiedenis, dacht ik, moet alleen daarom al, naarmate ze meer op haar einde loopt, jonger worden of afnemen, omdat ze zo lang geduurd heeft. ..... Ik dacht aan lange werkdagen, waarop ik alles mooi en geconcentreerd zou kunnen opschrijven, waarop ik me weer kon uiten, ook mondeling weer lange, onvoorzichtige zinnen zou kunnen vormen..... oftewel dit boek is dit alles niet. (en blijkbaar vind ik dat mooi). De ik-persoon is bij Maria, het is lente en hij voelt zich tot veel in staat. In bad waste Maria mijn rug..... Ze vrijen, de ik-figuur denkt eerst nog van alles en dan niet meer. De werkelijkheid van de ochtend stort ineen. Alsof ik met een fijn instrument levend werd gevild. Alsof de hele bloesempracht van een boom in puin viel. Alsof we door een aardverschuiving werden meegesleurd naar een andere geschiedenis. Alsof de wind uit alle richtingen tegelijk kwam. Alsof we met veren bedekt waren. Alsof we opeens weer als onze rustige, heldere lichamen in de bezwete lakens lagen, ver weg van onszelf, omdat we op een hele lange tocht hadden moeten opgeven. Het eerst was onze adem weer in het vertrek...... Op de volgende bladzijde de dialoog: Was het goed, vroeg ze, alsof het alleen maar voor mij gebeurd was. ja, zei ik. Maar het is weleens beter geweest, zei ze en lachte stil voor zich uit. Haar stem was troosteloos vrolijk en ik was weer op mijn hoede. Ik verwijt je niet, zei ze; als het erop aankomt verwijt ik je niet het minste. Je kunt elke oplossing krijgen. Ik wil niet elke oplossing, zei ik.
In het ziekenhuis
komt er een kraanbestuurder bij hem op de kamer te liggen. De vrouwen die bij deze kraanbestuurder op bezoek komen, praten ook met de ik-figuur, zetten na het bezoekuur de stoelen weer netjes terug, nemen eerst afscheid van de ik-persoon en dan van hun kraanbestuurder. Deze man schilt daarna een sinaasappel, biedt ook stukjes aan de ik-figuur aan, zegt: als ik geen vlees meer mag eten, geen worst en geen aardappels, dan eet ik maar fruit en kwark. Ik moet me daarop instellen, zei hij, dus stel ik me erop in. Born vervolgt: Ik was gerustgesteld dat er ook nog zulke levens bestonden waarin allerlei soorten nood zekerheden veroorzaakten, noodzekerheden...... Zoals Lasski al ooit had gezegd: Zij gebruiken hun hersenen niet gewoon voor het opdoen van kennis, maar willen zichzelf in de dingen aantreffen en zichzef als het wezen der dingen beschouwen. Dat maakt hen onderdanig en braaf en zelfs onmogelijk, ja, ze worden zelf onmogelijk. Niemand wist trouwens dat de ik-figuur in het ziekenhuis lag, Maria niet, Ursel niet, Lasski niet. Als hij op maandagmorgen ontslagen wordt, denkt hij dat hij van alle relaties los is, Maria is beangstigend, Lasski heeft hijzelf al half verstoten en zelfs Ursel laat hem onverschillig, tot ik weer schrok en haar van mezelf terugeiste. Hij drinkt bier en denkt na over Maria: Hoe verwerkte Maria vanuit zichzelf die grote angst onrechtvaardig beoordeeld te worden? Hoe kon ze zichzelf zo lang verduren? Ze moest gedacht hebben dat ons heil te bereiken was door de verdere ontwikkeling van de redelijkheid, terwijl ik dat niet dacht. Ik wilde die tegenstrijdigheid, mijn onmogelijkheid, die misschien een objectieve onmogelijkheid was, alleen maar uithouden en uitbeelden, ja, ik wilde een ellendig iemand zijn als ik dan ook maar als ellendig iemand erkend werd.....Flarden schuim hingen in het leeggedronken bierglas en ik bekeek het schuim alsof ik er een betekenis in wilde vinden of het uitvoerig beschrijven om het belangrijk te maken. Buiten veranderde het lich; een licht schijnsel bewoog langzaam over de binnenplaat en maakte ook de tafelkleedjes en de figuren aan de tafels lichter. Daarna was het weer net als tevoren. Hij betaalt en gaat naar buiten, loopt bij de kiosk een krant. Dat was een belangrijk kenmerk van me, dat ik een krant kocht. Ik leek weer belangstelling te hebben. Als het iedereen aanging ging het ook mij aan. Ik stak de krant in mijn jaszak..... enzovoort.
Elke alinea
kun je willekeurig, op zichzelf lezen. Er is geen verhaal met kop en staart, er is geen spanningsboog, er is dit bewegen van de ik-figuur in Berlijn, er is dit totaal tegenstrijdige levensbesef van bijbehoren en verre afstand, van binnenkant en buitenkant tesamen op hetzelfde moment beseffen, van liever onheil willen dan valse heil, van tegenstrijdigheid omarmen, van sociaal gezien totaal niet de verwachte antwoorden geven teneinde zichzelf trouw te zijn enzovoort waarom ik de boeken van Nicolas Born steeds weer kan herlezen. Je zou kunnen zeggen: Born beschrijft de totaal intiemste omgang die een mens met zichzelf kan hebben. Dit werkt bevrijdend op mij als lezer. Het werkt als balsem. Het werkt als: er is niet een objectieve werkelijkheid, er is 'slechts' - en niet eens 'slechts - dit aaneenrijgen van zichzelf ervaren in de loop van de dag, van de tijd die eigenlijk niet bestaat. Het enige wat bestaat is deze innerlijke 'stream of consciousness'. En vooral: DIT OM TE KUNNEN ZETTEN IN TAAL. Dat kan Nicolas Born in deze roman De donkere kant van de geschiedenis, in zijn roman De vervalsing, in zijn brieven, in zijn gedichten. Verdomde jammer dat deze schrijver zo jong is gestorven, evenals Clarice Lispector daar in Brazilië. Terug naar het boek. Ik ben pas op 133. Koop zelf het boek en lees het. Ik beperk me nog tot enkele heftige onderstrepingen.
138: Maar achter alle gevoelens en ook achter alle woorden begon het schrijven pas.
139: Ik wilde jouw eenzame heerschappij over mij niet, of ze nu groots was of minnetjes, en daarom ben ik die stugge klontering van natuur gebleven die zich tegen de vorm verzet.
139: O Maria, de maatschappij maakt je zo moe, de gemeenschap van dioe vele mensen over wie je je aandacht moet verdelen, de temas en groepen hollen je uit, verdunnen je.
155: We ontmoetten elkaar op station Wilmersdorf, waar je ook na sluitingstijd nog inkopen kon doen. Maria, riep ik alsof er een jaar voorbij was gegaan, wat doe jij hier? Ze draaide zich om en rende weg opdat ik haar achterna zou rennen over de parkeerplaats onder de brug. Ik pakte haar bij haar arm en hield haar vast en gebruikte heel zachte woorden, on tenminste in opzet lief te zijn. Ze droeg een donkere bontjas met lange, samengeklitte strengen. Het was een triest stuk bont dat ze daar droeg. het dier had er zijn hele leven in doorgebracht; het was zijn enige beschutting geweest.
156: Het niet-begrijpen en het niet-weten waren te groot, zoveel wist ik wel. Ik had graag een tijdlang doorgewerkt aan het verhaal waarin ik Maria steeds minder liet lijken.
157: Maria wilde gesprekken over wat er met ons gebeurde, maar ik wilde alleen maar wegkruipen en me koest houden om bij een volgende keer weer met een nieuw masker te verschijnen. ..... Desonkanks moesten we - zij wilde dat - elkaar alles uitleggen, maar de enige uitleg was alleen dat ik mij van haar terugtrok, en niet zonder liefde maar op den duur zonder medelijden toekeek bij haar ondergang. Waarom, waarom,waarom, vroeg ze steeds. Misschien wist een man daar vroeger altijd antwoord op. Ze geloofde er onverbiddellijk in dat je door een liefde vastgehouden kunt worden, maar ons hield de liefde immers niet vast , en we hadden de liefde ook niet vast kunnen houden. 'Liefde' was ook een afgrijselijk woord dat me meteen aan roze slijmvliezen deed denken, aan levenslange drassige gevoelens, aan blikken waar niets meer aan af te zien valt......
158: Kende Maria die ogenblikken waarin alles niets meer uitmaakt, waarin zelfs de noodzaak om te leven het eigenlijke fatalistische wordt, als een van angst vervuld vermijden van waarheid?
168: Lieve Maria. Ik had haar allang gewoon kunnen verlaten. Maar ze kon niet door mij verlaten worden. En ik moet het de hele tijd draaglijker hebben gevonden de geschiedenis te verdragen dan er gewoon een punt achter te zetten.
184: Iedere aanblik, en ik hoefde me helemaal niet meer om te draaien, onthulde alleen nog de waanzin van zijn toevalligheid.
188: En ik wilde haar verbindingsman met de wereld niet meer zijn, een flakkerend, onbetrouwbaar, midden in de prestatie steeds kapotgaand medium dat ze naar behoefte kon trappen en slaan. En daar hield voor haar de geschiedenis op.
189: Onze geschiedenis speelde zich niet af voor de achtergrond van een snode, wereldhistorische spiraal, waarvan de bewegingen steeds nauwer en ontontkoombaarder werden, veeleer voltrok zich het maatschappelijke leven, die ademloze stilstand in de beweging, tegen de achtergrond van onze geschiedenis.
Lasski
gaat dood, de ik-figuur is met Ursel op vakantie en onderbreekt die niet voor de begrafenis. Het onweert. We stonden voor het raam en keken naar de rechtop in de weilanden staande bliksemschichten en de donder leek zich om het huis heen zelf te achtervolgen. Tussen de behoorlijk harde slagen door rommelde het ver aan de hemel. We gingen een stuk van het raam af staan. Er vielen een paar dikke regendruppels, die er merkwaardig verlicht uitzagen. Hebben wij een bliksemafleider, vroeg Ursel. Ze rilde een beetje. Ik nam haar hand in de mijne en zei dat er nits kon gebeuren. Ursel en de ik-figuur zijn weer terug in Berlijn. Maria komt op bezoek en doet verslag van de begrafenis. Ze had rustig gepraat, zonder enige vorm van verontwaardiging. Ik voelde me weer veilig bij haar. Ze was zo kalm en onverschillig nu; al het overdrevene was in haar weer tot rust gekomen. Als de ik-figuur Ursel naar het vliegveld brengt en haar uitzwaait, ziet hij in de verte Maria, met een fotograaf. Zij had zijn leren jasje om haar schouders gehangen. Het deed helemaal geen pijn. Het was dromen dat je dood was. Alsof ik nooit meer iets hoefte te weten of te ervaren, ook nits te ontberen, alsof ik zonder twijfel door de massie die zich door de gangen voortbewoog werd meegedragen in een grote, eeuwige, wiegende beweging....
Peter Handke,
goede vriend van Born, schrijft een recensie in Der Zeit over De donkere kant van de geschiedenis. Titel: Tegen de diepe slaap. Als iemand dit kan vinden, houd ik mij aanbevolen.
Hier eindig ik met een mooie beschouwing over Nicolas Born in Sternenfall.