Het groene glas, Torgny Lindgren
Wanneer
ik voor het eerst een boek van Torgny Lindgren las, geen idee. Een eeuwigheid geleden. Het verhaal over een stobbe, die zo enorm is dat die bijna niet uit te graven is en dat de uitgraver zelf door de terugverende bijl sterft (herinnering). Dan het boek: De schoonheid van Merab (een koe). Dan het boek over de prediker die niet meer gelooft; dan Het Licht - verkozen tot boek van de maand, De Groene, lees beschouwing van Vogelaar in De Groene 1996 - , enfin, al die boeken. Zijn stijl is in overeenstemming met (mijn voorstelling van) de kaalte van Noord Zweden. Torgny Lindgren is daar in 1938 geboren, in de plaats Västerbotten. Lindgren is in 2017 overleden - zie hier de herdenking van Arjan Peters in de Volkskrant - dus vanaf die tijd moeten we het doen met de boeken die Lindgren geschreven heeft.
Het uitgebeende
van de stijl doet denken aan de IJslander Jón Kalman Stefánsson in bijvoorbeeld Het verdriet van de engelen. Witwitwitrotsrotsrots en hoe ademende mensen slagen om dit te bewonen. Maar ook aan Wieslaw Mysliwski, Steen op steen. We hebben het over Polen. Of aan Verliesfontein van Karel Schoeman, we hebben het over Zuid Afrika. Dus uitgebeendheid heeft niks te maken met Noordelijke Poolgebieden. Het heeft mijns inziens wel te maken met de wereld die wij nog net kennen, maar bijna niet meer: die van de gebruiksvoorwerpen, die van het ambacht, die van het telen van eigen voedsel. Persoonlijk lust ik wel pap van dit soort boeken. Ze brengen mij naar een wereld van een moeder die het vet van het geslachtte varken uitbakt, van deze kaantjes en gekocht boekweitmeel en gekochte balkenbrij kruiden dan de balkenbrij kookt en hoe wij vervolgens bij elke avondbroodmaaltijd een paar plakjes kregen, gebakken in het sneeuwwitte vet van ditzelfde varken. De transformatie van het varken dat een week geleden nog prettig met haar stalgenoten aan het knorren was of ze aan de kant duwde bij het slobberen van het voer of hoe ze stalsgewijs tegen elkaar aan lagen te snurken, en dat dit varken nu in de vorm van deze lekkernij door mijn keel gaat. Via de handen van de moeder. Ja, nog onmiddellijk een associatie bij het lezen van Het groene glas (met tot in detail alles over kleurpigmenten): Claudy Jongstra, omschreven als The Material Artist. De schapen voor de wol kent ze zo ongeveer, de verfstoffen teelt ze zelf, de kennis hierover deelt ze. Nou ja, en dan haar persoonlijke transformatie van deze grondstoffen tot enorme kunstwerken. Ja, Claudy Jongstra is een alchemist zoals Klingsor in Het groene glas dit is. De foto op de omslag (foto Theo Jennissen trouwens), doet heel erg denken aan de Nederlandse kunstenaar Hent van den Berg; kijk maar op punt 22.13 of punt 23.09 in de kunstenaarsfilm van Theo Jennissen of zie hem hier te paard.
Het groene glas
is vanuit het perspektief geschreven van twee mensen, die de biografie over het leven van kunstenaar Klingsor schrijven/willen schrijven/aan het schrijven zijn. De twee hebben ooit zijn eerste en enige tentoonstelling gezien - in de oude leegstaande school in Klingsors geboorteplaats Avabäck - en ze waren gegrepen, voorgoed veranderd, flabbergasted, zoiets.
Klingsor heet eigenlijk Nilsson (zeg maar Jansen), maar zijn voorvader heeft - toen hij in 1813 tegen Napoleon vocht en nabij Lübeck gelegerd was en wat rondstruinde op het kerkhof van Krummesse en de naam Klingsor zag - aan een hooggeplaatste officier gevraagd zijn achternaam te mogen veranderen in Klingsor, (ja, klopt, opera van Wagner, boek van Herman Hesse). Het mag.
Opa Klingsor ontgint een stuk grond op Håptjärnliden, graaft een gat waar het huis moet komen te staan, begint met dit vol te gooien met houtspaanders van dennen en houtteerbomen want eigenlijk wil hij zijn toekomstige nageslacht behoeden voor de tering. (mooi stukje op wiki over Zweedse houtteer die schimmels en algen weert). Hij weet dan nog niet dat de Klingsors sowieso bestand zijn tegen de tering.
Deze opa Klingsor kon sterke drank stoken zoals niemand dat kon; hij stookte het in een zelfgemaakt blik, begroef dit blik onder de grond tot Pinksteren, groef het dan op en nam het mee naar het bos. Op de dag voor Pinksteren, na de ochtendpap, ging hij met zijn sterke drank en een groen drinkglas uit de schenkkast het bos in. En op Eerste en Tweede Pinksterdag bleef hij weg. Daar in het bos dronk hij zich de onherkenbaarheid in.
De laatste keer vergeet hij om zijn groene glas mee terug te nemen. Het blijft staan op een scheef afgezaagde stam van een spar. De oude Klingsor beseft hoe diep hij steeds zinkt met Pinksteren, wordt geheelonthouder en vergeet het glas totaal.
Kleinzoon Klingsor
wordt erop uit gestuurd om te kijken of de bergbramen aan de rand van het drasland wel naar behoren bloeien. Hij ziet iets raars op de dennenstronk, vindt het groene glas, ziet dat het lijkt op de zeven glazen die bij hem thuis in de keuken staan. Hij haalt de dennennaalden eruit, veegt het glas aan zijn broek af en neemt het mee naar huis. Daar wast hij het met sop, droogt het af, zet het op de tafel bij het raam en ziet de smaragdgroene kleur en allerlei andere kleuren als hij het glas draait. Nadat hij er zich een halve dag aan vergaapt heeft, schetst hij het. Het groene glas staat scheef, maar blijft staan. Klingsor ziet dat het heeft zich opgericht daar op de stronk; het stond met haar voet op de aardse stronk, maar het heeft zich opgericht naar de sterren. Klingsor beseft ineens dat dode materie niet dood is en op dit moment wordt hij kunstschilder. Aan de schrijvers van zijn biografie vertelt hij dat dode materie leeft precies zoals wij, alleen veel en veel langzamer. Het glas zal hem zijn hele leven vergezellen.
Wat in zijn schetsboek belandt
zint hem niet, en daarom bestelt hij na het weekende bij het correspondentie-instituut de cursus Tekenen I-II. Hij stuurt het huiswerk op. Al in de tweede brief wordt hem dringend aangeraden het potlood op een andere manier te leren vasthouden: zijn vingers moesten hun krampachtige greep om het geslepen hout bij de punt loslaten, hij moest het potlood hoger en met ontspannen vingers vastpakken, dan werden de lijnen levendiger en soevereiner. En hij kwam tot de ontdekking dat dat helemaal waar was. Zo oefent hij vier jaar lang thuis. In een latere brief zal zijn mentrix - F.A. - schrijven: Alle artistieke arbeid is in wezen een oefening in volharding en geduld.
Ook dit boek van Torgny Lindgren
is wat mij betreft weer één grote ode aan de kunst en niet alleen aan de schrijfkunst en aan de schilderkunst maar aan alle ambachtelijke kunst, aan de bereiding van stoofpotten waarin alle ingrediënten transformeren tot gerecht, aan het ambacht van het stoken van de borrel, aan de kunst van het beitelen van een naam in een grafsteen waarbij je de letters vult met lampenzwart in lijnolie, aan de linnen lijkwades die Klingsors moeder weeft en waar Klingsor later schildersdoeken van zal maken.
Klingsor
verlaat het huis, gaat via Duitsland naar Parijs, ontmoet daar een mede-kunstenaar die echter vóór het punt van scheppen staat (een lijstenmakerszoon uit Z-Frankrijk), ze wisselen adressen uit. Klingsor gaat naar zijn mentrix in Malmö, Fanny, ze worden geliefden, ze trouwen. Zij zorgt voor de tentoonstelling in het oude schoolgebouw van Avabäck en schrijft een bijbehorende catalogus over Stillevens. Er staat niets tussen de schilder en de voorwerpen in, en het enige wat de voorwerpen begrenst zijn provisorisch getekende lijnen, de lucht en het licht en de schaduwen zijn net zo voorwerpelijk als de voorwerpen zelf, deeltjes in onophoudelijke beweging, desintegratie en verdichting in een en dezelfde adem, meer niet. De atomen, de zonnen, de nevels, de zwarte gaten, een stilleven omvat het allemaal. En de schilderende is onschuldig en zuiver.... Leonardo da Vinci's Avondmaal bestond oorspronkelijk alleen uit de heilige kelk, hij werd er door de monniken van Santa Maria delle Gazie toe verleid - of liever gezegd: gedwongen - om Christus en de discipelen aan de halfdroge muurschildering toe te voegen..... Het afsluitende deel wijdt ze geheel en al aan Klingsor. Het is een tamelijk ondoordringbare tekst, vooral de passages over de middeleeuwse alchemie en die over de deeltjes fysica en de kwantummechanica. Merkwaardig genoeg doet ze het daarin lijken of Niels Bohr en Schrödinger en Heisenberg eigenlijk kunstschilders waren. Om van Paracelsus maar te zwijgen.
De twee biograven zullen over de tentoonstelling zeggen:
Wij waren heel jong, we waren nooit eerder naar een kunsttentoonstelling geweest, we volgden onze grillen nu eens hierheen dan weer daarheen....; toen raakten we verzeild op de tentoonstelling van Klingsor in Avabäck. Het was de eerste kunsttentoonstelling van ons leven, inmiddels zijn het opgeteld honderden, ja, duizenden. We waren simpelweg overweldigd... Veel later zouden we bij de filosoof Heidegger in vreemde talen woorden voor die gebeurtenis vinden: het zijn, het wezen van het zijn...... We zagen dat Klingsor in zijn schilderijen een geloofsbelijdenis had afgelegd:
De werkelijkheid is groter!
De materie is anders!
De dood is een bedriegerij!
Fanny sterft.
Onderweg naar hun vakantiehuisje aan het Vättermeer ter hoogte van Stora Koviken krijgt de bus waarin ze allebei rustig zitten te tekenen, een ongeluk. Fanny sterft en wordt begraven op het kerkhof Sankt Pauli Noord. (Ze blijkt in verwachting van een zoon, moet die ook op het grafschrift? Nee, dat is niet gebruikelijk, zegt de predikant.) Klingsor keert uit Malmö terug naar zijn geboortestreek Västerbotten, koopt de keuterboerderij Hemkulla van Evald Andersson, even buiten Holmträsk; bezoekt zijn buurman om hem om wat rattengif te vragen voor zijn muizenplaag en raakt dusdanig bevriend met deze weduwnaar-die-een-beroerte-heeft-gehad - de geraakte - , dat hij er elke middag naar toe loopt om een beetje voor hem te zorgen en om
de buurman voor te lezen
want dat mist deze het meeste sinds zijn vrouw is overleden: dat voorlezen. Reeds toen, toen ze in de kracht van hun leven waren, lazen ze elkaar voor. (Mijns inziens moeten alle geliefden dat doen, elkaar voorlezen. Ik althans, ik ben het gewend om te doen met Jan en nu ook met Theo.) Haha, Klingsor begint met een boekje over kunst, iets in de trant van Kandinsky's Spiritualiteit en abstractie in de kunst. Maar al snel stopt de buurman hem. De schrijver schrijft niet helder, niet duidelijk genoeg. Nee, zoiets zouden hij en zijn vrouw elkaar nooit hebben voorgelezen. De volgende keer brengt Klingsor in zijn tasje het boek De keizer van Portugal van Selma Lagerhöf mee. Dat bevalt goed. Ze spreken zelfs over het springlevende van dode dingen (de buurman begrijpt dat volkomen, hij had zelf gezien hoe stenen zich naar de zon keerden en hod aardewerken potten hun eigen barsten geheeld hadden ...) Klingsor uit zijn dankbaarheid dat hij hier in deze kamer op een eenvoudige keukenstoel wat kon zitten keuvelen, het was een zegen dat ze zo open en ongekunsteld met elkaar konden praten en het hem eindelijk van het hart kon: Heel zijn leven was één ellenlange mislukking en nederlaag geweest. Nee, de buurman was volstrekt tevreden, er was hem weliswaar nooit iets gelukt, maar er was ook niets mislukt. Nu hoefde hij niet langer in het zweet zijns aanschijns te werken, er was niemand die iets van hem vroeg. Hij was tenslotte een vrij mens. Hij kon hier hele dagen gewoon zijn gemak liggen houden en als geraakte van zijn welverdiende rust genieten Ik zou je portret willen schilderen, zei Klingsor. Doe wat je wil, zei de geraakte.
Het portret
- wellicht het portret op de omslag? - lukt maar niet, ook niet na uitgebreid alle verhoudingen te hebben gemeten. De hand en het krijt weigerden dienst. De geraakte is in slaap gevallen en Klingsor gebruikt zijn kunstzinnige wil, de scheppende impuls of de ingeving om zijn hand naar de neusgaten en de mond van de geraakte te leiden en ze daar rustig te laten liggen totdat de geraakte ingelapen is. Daarna lukt het hem om het portret te schilderen. Hij gaat naar huis en tegen de avond vindt de thuishulp de buurman. Nu was hij dus stil in zijn slaap overleden. Precies zoals de gemeente al verwacht had.
De Franse gast
staat onverwacht op de stoep bij Klingsor. Ze delibereren, ze drinken pimpelbier en tenslotte eindelijk werpt zijn Franse vriend zich in het diepe door Klingsors verftubes op een doek leeg te drukken en met zijn handen uit te wrijven; zijn eerste kunstwerk. Hij loopt er de volgende dag mee naar de bushalte; Klingsor vindt het waardeloos dat zijn verf misbruikt is voor dit - in zijn ogen - niet kunstwerk. Hij rukt het doek uit handen van de Fransman en die stapt kwaad in de bus.
De biograven logeren een paar dagen bij Klingsor; krijgen de spijze uit de stoofpot te eten. Dit is misschien zijn voornaamste - nee, niet zijn voornaamste, maar zijn meest volmaakte werk. Materie, maar toch geest. Geest, maar toch materie.
Klingsor begraaft al zijn schilderen, heel goed ingepakt, in een put ooit gegraven door de broer van zijn grootmoeder die overal naar water zocht, alle putten ook weer dichtgooide behalve deze en. De put is dertig voet diep, het was een van de droogste plekken van het binnenland. De biograven vinden de put allicht nooit. Immers, gedurende het hele boek weet ik als lezer niet of alles of de helft of eentiende is verzonnen, noch weet ik niet wie de schrijver is: Lindgren of de twee biograven. Goed, ik eindig deze leeservaring met wat Lindgren beschrijft als beroerte.
De Klingsors overleden zoals gezegd doorgaans
aan een beroerte, in het bos of op de akker of in het echtelijk bed of - zoals de oude vrouw Klingsor - al doende. Ze werd geraakt toen ze in haar eentje de boom van het weefgetouw probeerde op te tillen. In Zuid-Zweden is een beroerte heel eenduidig: er knapt een ader en het bloed gutst ongehinderd het hoofd in. In onze contreien is een beroerte dubbelzinniger en haar oorsprong onduidelijker, ze is voor meerdere uitleg vatbaar. Ze kan net zo goed het hart als het hoofd treffen.....Dus als we zeggen dat de Klingsors doorgaans aan een beroerte overleden, is dat geen standpunt in een medische of fysiologische kwestie, evenmin hebben wehet over een bepaalde vorm van ergelijkheid of lichamelijke gesteldheid. Met het woord 'doorgaans' laten we ruimte voor duidingen en uitleg. Misschien zouden we kunnen schrijven dat het hun gewoonte was geraakt te worden. Daarmee zouden we een bepaalde vrijwilligheid aanduiden, dat de Klingsors zogezegd met open ogen de last van de geraaktheid zouden aannemen (kan ook de illustratie op de voorkant duiden), ze zouden in de geraaktheid opgaan omdat dat van een echte Klingsor verwacht werd.
Hij stond aan het fornuis toen de beroerte kwam, hij had er juist een in kleine stukken gebroken paneel in gestopt. Terwijl hij langzaam maar onverbiddelijk daar op die roodzwartgeblokte plavuizen in elkaar zakte en zodoende stief, ziet hij aan de wand van de aula van de Kunstacademie twee levensgrote portretten: van Fanny en van de geraakte buurman. Ze glimlachen naar hem. Klingsor blijft een eeuwigheid daar op de drempel van de aula staan.
Achter de geboortedatum hiernaast, op de binnenflap, hoort nu ook het sterfjaar van Lindgren: 2017.