Duras, pelgrimage naar Trouville
22 october 1998
Of het hotel aan zee ligt, vraag ik.
Nee, maar dat die om de hoek is, zegt de hotelierster van 'Cavendish'. 'Il pleut ici,' vervolgt ze. De draad van de telefoon verbindt mij al met het strand van Duras.
'Pleut?' Het is toch pluit? Ik zoek het op in van Dale. 'Het regent dat het giet.' De hemel huilt boven de Normandische kust.
bladzijde 62, Yann Andréa Steiner
ZOVER HET OOG REIKT IS DE ZEE WEER EEN ONAFZIENBAARHEID VAN REGEN.
woensdag 28 october 1998
Roosendaal-Parijs, nachttrein. Niet de snelle. Fris geschoren mannen met actetassen en walkmans en ochtendbladen voegen zich in de vroegste morgen bij ons, slapenden. Ze brengen de dag binnen, we moeten plaats maken, rechtop gaan zitten. Uitgerek, gegeeuw. Buiten is het nog aardedonker. Zwaarbewolkt duister. Wat doen die indringers hier? Had ik maar de TGV genomen.
Parijs lijkt al Zuid-Europa. Hoe smal de straten en hoe hoog de huizen. Mensenpakhuizen die witgeschilderd zijn en cremewit en grijswit en geelwit en rozewit. Hoe misplaatst, nu het october is en regent.
Van Parijs naar de Normandische kust schakelen de heuvels zich aaneen. Ze dragen bomen met geel en oranje, vol nog bebladerd. Alles nat. Alles nat. In de deuropening van een oude hoeve kijkt een vrouw naar buiten, ze draagt een jasschort. Dik grijs werkpaard heeft zijn kont naar de regen gekeerd. Gladgevachte oerkoeien grazen, meren liggen stilletjes het regenwater op te vangen.
Wij zitten met ons achten in een coupé. Gelukkig heb ik gereserveerd, nummer 45, plaats bij het raam en wel vooruit. Zo ben ik niet verplicht om te lezen. Ik kan ongestoord naar buiten kijken. Nat. Alles nat. Drassige sporen over glooiende akkers, waarom loopt het water niet langs de glooiïng omlaag? Grond die het water vasthoudt? Vastgezogen? Klei? Leem? Station Deauville/Trouville.
De hotelkamer is driehoog, het raam ziet uit op een inham van muren en daken en uitbouwsels. En op een stuk lucht daarboven. Ik pak mijn tas uit en ga de trappen weer af.
De eerste keer, dat ik zee zag, was ik negentien. Mijn vader en moeder hebben nooit zee gezien. Ze hebben de zandgrond bewerkt.
Je weet niet hoe je moet kijken. De helft van je blikveld is vol water, de hele linkerhelft. Moet je naar een schuimkop kijken die dan weer neergevallen is, moet je juist over het water kijken om witte ribbels te zien, moet je stilstaan en bedenken dat het schuim lijkt op wit uiteengerafeld koraal, moet je verder lopen en beseffen dat het één bassin vol water is daar links van jou, dat je hier op het einde van de aarde loopt? Dat de zee halt houdt, meer of minder?
Les Roches Noires rijst op uit het zand. Sober rechthoekig gebouw. Ruggelings naar de zee. Bijna alle luiken gesloten. Bastion.
bladzijde 19, Yann Andréa Steiner
EN TOEN WERD HET AVOND. 'U MAG WEL BLIJVEN,' HEB IK GEZEGD, 'U KUNT SLAPEN IN DE KAMER VAN MIJN ZOON,' DAT DIE KAMER UITKEEK OP DE ZEE, DAT HET BED WAS OPGEMAAKT.
donderdag 29 october
Donderende razende ritmische zee is overal aanwezig en overluid. Het omgeeft alles en gaat door de oren naar binnen. Het weerklinkt in het hoofd, het overstemt de trillingen van gedachten.
Wat zien de ogen? Wat móeten ze zien? Hoe moeten ze duiden wat ze zien? Eén zee van water vult de helft van het beeld. In de verte is Le Havre. Een kustrand vol huizen. En een rij opslagtanks, pastelgekleurde, ronde tank na ronde tank. Nee, de Engels kust kan ik niet zien, ik kan niet over de zee heen kijken. Reddingsboeien zie ik en veerboten die zich aftekenen voordat ze over de rand vallen.
De heuvels rechts zijn bebouwd met ouderwetse villa's en met moderne strakke appartementen. Elke plek is bezet. Heuvels vol onderkomens die protserig en met veelal gesloten ogen neerkijken op de zee, eind october is het immers en geen vakantiemaand meer voor de rijke Parijzenaars, die in de maanden juni en juli het inwoneraantal van Trouville verachtvoudigen. Tussen de villa's met torentjes is Les Roches Noires. Sober strak recht.
Marguerite Duras verbleef hier zomers. Had ik een appartement in Les Roches Noires, ik kwam hier pas na de zomer. Ik houd niet van drukte.
Marguerite Duras hield er niet van om buiten te zijn. Ze hield er van om met de auto weg te gaan, ergens naar een café, naar het casino. ('Als ik eenmaal bij mijn auto ben, het portier heb dichtgetrokken, dan ben ik veilig. Veilig voor wat? Veilig voor U, ja, u voor wie ik schrijf, u die me overal herkent, waar ik ook ga, ook op straat.' Het materiële leven, blz. 105). Ik houd er niet van om binnen te blijven. Ik moet de ruimte in. De open lucht.
Onder mijn voeten is het zand, dat deze morgen uit water geboren is en op een moment valt het oog op een steen, zo glad en glooiend gepolijst door het water. Oogstrelend. Zo teer verbleekt, dat het mijn hart verwarmt. Dat ik buk en haar opraap en haar de rest van de wandeling in mijn hand houd. Hoe glad gebogen. Geen weerstand ontmoet de binnenkant van mijn hand en toch omsluit ze iets.
Vóór de eerste gevonden steen is de wereld nog open. Dan is de eerste steen gevonden. Hoe kan ik nog rondlopen zonder te zoeken?
Ook is de zon nog even geweest. Hij reikte tot boven de heuvels en kwam van tussen de wolken vandaan en overgoot het strand. Ik richtte mijn gezicht naar de zon. Hij raakte mij aan. Meer met licht dan met warmte vanwege de tijd van het jaar. Het overgoten zonlicht bracht mij direct bij mijn moeder. Zo lang was er geen zon geweest, zo lang waren er deze trieste regens geweest en deze rottende oogsten in de akkers van mijn land en toen de zon dan gisteren kwam en de villa's van Trouville nog witter maakte en het zand zo schel, toen omspoelde mijn moeder mij en bevond ik mij juist buiten mijn geboortehuis, ik was de achterdeur uitgegaan en op het erf gestapt. Kind in felle zon. Moeder is uitgestrektheid, zonovergotenheid, de vader niet. De vader is op mijn hoede zijn.
schemer
De ribbels in het zand lopen van noord naar zuid. Ze onttrekken de plankier half aan het oog, zóver heeft de wind het zand geblazen. Ik kijk naar de lucht en daar zijn geen wolken en ik vind de Poolster, zodat ik nu weet waar het Noorden is. Le Havre ligt precies in die richting en ver daarachter woon ik. Links boven in Les Roches Noires brandt licht achter een zolderraam. Aan de westkant zijn twee ramen verlicht. Verder is alles donker in het appartementengebouw.
Op de weg terug zie ik de maan. De maan is boven de Normandische heuvels uit gestegen. Ze maakt de wolken licht. Ze maakt de hemel daartussen diepblauw. De wolken bewegen in westenwind.
bladzijde 24, Yann Andréa Steiner:
WE ZIJN GAAN SLAPEN MET DE MAAN AAN DE DUISTERE, BLAUWE HEMEL. DE VOLGENDE DAG HEBBEN WE ELKAAR LIEFGEHAD.
U BENT BIJ ME GEKOMEN IN MIJN SLAAPKAMER. WE HEBBEN GEEN WOORD GEZEGD. WE WAREN VERVULD VAN HET KINDERLICHAAM VAN THEODORA KATS, VAN DAT KREUPELE LICHAAM, HAAR HELDERE BLIK, VAN HAAR KRETEN TOEN ZE HAAR MOEDER RIEP VOOR HET NEKSCHOT VAN DE DUITSE SOLDAAT DIE DE ORDE IN HET KAMP MOEST HANDHAVEN. LATER HEBT U GEZEGD DAT MIJN LICHAAM ONGELOOFLIJK JONG WAS. IK HEB GEAARZELD OM DEZE WOORDEN TE PUBLICEREN. MAAR DE KRACHT HEEFT ME ONTBROKEN. IK SCHRIJF OOK DINGEN DIE IK NIET BEGRIJP. IK LAAT ZE STAAN IN MIJN BOEKEN EN IK HERLEES ZE EN DAN KRIJGEN ZE EEN BETEKENIS.
vrijdag 30 october
ontbijttafel
Het daglicht komt van de zeevlakte en klimt over hotel Flaubert heen, valt door de platanen van de parkeerplaats en bereikt dan de ramen van mijn hotel. De eetkamer is dieper dan breed en ik heb mijn bril boven laten liggen en zo zit ik scheef aan tafel met het boek op mijn knieën. De andere hotelgasten zijn samen, zij hebben aanspraak aan het ontbijt. Ik ben hier alleen. Ik heb geen aanspraak. Ik hoef me naar niemand te richten, zo kun je het ook zeggen. Of ik koffie wilde of thee of chocola? Koffie. Zwart of met melk? De bonen worden gemalen en de melk wordt langdurig gestoomd en de croissant wordt warm gemaakt, van stokbrood een scheef stuk gesneden, nee, niets dat voor je neergekwakt wordt zoals in mijn land. Dit is het land van eerbied voor het eten. Ik heb dit rode boek als leidraad verkozen. Thuis al. Vanwege de Rue des Londres en de Rue des Bains, de oliecontainers van Le Havre, de heuvels die zich aan de andere kant vanaf Deauville aaneen zouden rijgen. Vanwege deze preciese geografische aanwijzingen, die ik kan gaan zien. Het rode boek is mee de trap af gegaan en is mij gezelschap aan het ontbijt. Ik dompel mij erin onder. Ik herlees en zet strepen met een potloodstomp. Wie doet dat nu, herlezen en herlezen? Het is zo geworden: dat ik me wil beperken tot één boek, hoewel in mijn hotelkamer een stapel ligt. En dat het dit boek is geworden: Yann Andréa Steiner. Het potlood krast niet in het papier, het legt zich eerst als lippen brederuit en geeft dan af. Niets beschadigt het. De afdruk is fluweelachtig. Het rode boek is met mij aan tafel. Het geeft mij een houding. Het stelt mij in staat om langzaam van mijn koffie te drinken, een hap van de croissant te nemen. Ik drink de woorden in, die uit Marguerite Duras zijn ontstaan. In Les Roches Noires, op nog geen vijfhonderd meter afstand. Losjes, lichtjes lijkt ze de hoofdstukken tot een boek te hebben gemaakt, al deze onderdelen van: de komst van Yann, het weer van de zomer van '80, het Joodse jongetje van zes jaar en de leidster Johanna; Theodora Kats en het verhaal van de haai. (Heeft zij vroeger haar zoon zulke gekke verhaaltjes verteld)? Ik leer het boek kennen. Het had ook één van haar andere zeeboeken kunnen zijn. Waar je je toe beperkt, dat leer je kennen.
Strand eind october is iets waar je overgaat. Je gaat en je gaat en de zee dendert in je oren en onder je schoen daar knispert een schelp. Tongen van water belikken het strand. Brede tongen van zee met een omranding van wit speeksel. Hoe kalm ligt de zee vandaag. Geen ontelbare koppen van schuim. De zee ligt. Evengoed schuilt er grote kracht in de golven, hoe anders zouden ze oprijzen? Er is een onzichtbare kracht die hen omhoogduwt. Het schuilt in deze enorme massa water, het deint daaronder en plant zich onontkoombaar voort in de golf die zich verheft. Zonder koppen vandaag.
Ga voort ga voort. De gladste afgeslepen stenen met rondingen van heupen en gaten vind je als je toevallig kijkt, ga voort ga voort en richt je op niets anders meer dan te bewegen. Wil je langs de waterlijn lopen, dan loop je langs de waterlijn. Wil je over het droge zand lopen, dan loop je over het droge zand. Wil je stilstaan en over de zee uitzien en niet weten wat je ziet, dan doe je dat. Ga voort ga voort en omzeil de houten muur, die dwars op het strand staat tot hoever in zee? Maak een bocht rondom het muurbegin en ga dan weer in de richting van de zee en loop, loop tot je niet verder kunt, tot de zee tegen de bemoste basaltkeien terecht komt. Ga de trappen op. Daarboven kun je voort. Er is een gemetselde muur, een wering. Je kunt leunen en beneden het water tegen de keien uiteen zien spatten. Leun rustig, al begint het te regenen, al komt druppel regen na druppel regen tegen je jas terecht en tegen je spijkerbroek. Geeft niet, blijf staan leunen, het is geen stroom van regen die is begonnen, het zijn schaarse druppels als dwarrelende vlokjes sneeeuw.
En van overal waar ik loop kan ik het bastion zien. Het bastion rijst op in het midden van het strand. Het bastion kan mij zien. Vanaf de strandhokjes waar ik begonnen ben te lopen tot aan deze muur en nu weer terug en zo elke keer, dat ik me op het strand laat zien. Ga voort ga voort. De hemel is dicht boven de vrijdag. Het strand ligt er nat onder. De mensen zijn in jassen gehuld. Er is ook regen die in de zee terechtkomt en toevoegt. Zo een grijsheid over de dag, dat ik niet weet of dit nog verandert. Of het nog een ge-beweeg van wolken zal worden zoals gisteren. Hoe dan ook, die wandeling door de heuvels zal ik zeker gaan maken.
middag
De rijke Parijzenaar heeft de plaats ingenomen van de Normandiërs, die hier op deze vlakte woonden. Ik noem dit 'de vlakte van de hemel.' Kalme aaneenschakeling van weilanden en bomen en nederzettingen. Schapen lopen langzaam. Koeien staan er kaal bij. Grijze Normandische koeien. Ik zie een eeuwenoude rand van beuken, die vanaf het pad de weidsheid zoeken om hun takken in terecht te laten komen, het is october en de bomen staan open en bloot, maar ik heb nog niet gezegd waarom dit de vlakte van de hemel is. Behalve dat het een platte hoogte is, waarop de schaarse zon blijft hangen, is het vooral hierom: een hoogte heeft een rand en het pad van het Centre Touristique loopt rakelings daarlangs en geeft uitzicht op de zee. Ze laat een strook zand bloot, bezaaid met zwarte brokken. Puistige wrattige zwarte stenen. Roches noires?
Ja, ook in Holland regent het, jazeker, mijn broer had de regenmeter leeggemaakt - beter gezegd leeggekieperd, zo overvol was het glas - en vanmorgen had er alweer 15 mm in gezeten, ja, het jongvee zal hij nu ook maar binnen halen. Nee, natte hoeven zijn niet erg zolang de dieren nog droge plaatsen hebben om te liggen. Maar zo gauw die er niet meer zijn. Zover is het nu en hij haalt ze naar huis. Bij de boerderij zelf staan ook een paar pinken, 'je weet wel, daar achter het kippenhok. Die kunnen gewoon buiten blijven, ze kunnen immers 's nachts onderdak. Alleen moeten ze wel tot hun knieën door de modder voordat ze daar zijn, geeft niet.' Of hij in zijn leven weleens zo'n natte grond heeft meegemaakt? 'Nee. Nooit.' Ik sta in een telefooncel in Trouville en hij staat in de gang van de boerderij en ik heb hem gebeld omdat ik dat altijd doe als het de geboortedag is van die vader van ons. Ook als het de geboortedag is van moeder. En op hun sterfdagen.
avond
In het duister is de grijsheid verdwenen, wolken schijnen wit en ze wijken uiteen zoals gisteravond en daar is inktblauwe lucht met een ster. In doorzichtigheid van wolken kondigt de maan zich aan. Overvloedig komt ze te voorschijn.
bladzijde 40, Yann Andréa Steiner
EN HET KIND KIJKT. NAAR ALLES KIJKT HIJ, NAAR DE ZEE, DE STRANDEN, DE LEEGTE. ZIJN OGEN ZIJN GRIJS. GRIJS. ALS HET ONWEER, DE STEEN, DE IMMANENTE INTELLIGENTIE VAN DE MATERIE, VAN HET LEVEN. GRIJS ALS HET DENKEN. DE TIJD. DE VOORBIJE EN DE TOEKOMSTIGE EEUWEN VERENIGD. GRIJS.
zaterdag 31 october
ontbijttafel
Het begint op te vallen: hoe vaak Duras schrijft: 'Ik weet niet..' Schrijft ze het op elke pagina? Ik blader terug. Nee, niet op elke. Wel soms meerdere keren op één bladzijde. Ik streep aan.
blz 50: 'Plotseling, begrijp maar eens waarom,'
blz 46: 'Hij zegt dat hij niet weet.'
blz 47: "'Dat weet niemand," zegt de leidster.'
blz 60: 'Ik weet niet wat je hier te zoeken hebt.'
....'Ik weet niet...'
'Je in die mate niet te kennen dat het gruwelijk is. In het geheel niet meer te weten waarom je hier bent, wat je hier doet en ook niet hoe je toekomstige leven zal zijn.'
Niet weten waarom en toch het zo opschrijven. Het woordje 'toch' is al teveel. Niet weten waarom. Schrijven.
Ik ben over het strand gegaan en heb de trappen beklommen en leun over de stenen wering. Er zijn kleine beweeglijke zwartwitte meeuwen en er zijn buizerdmeeuwen. De eersten vissen het voedsel uit de zee en maken zich op de wind uit de weg. Luiwammesen van logge roofmeeuwen zetten de achtervolging in en meestal laten de kleinen hun prooi van ellende vallen.
middag
Sentier 2, rode route. Wie vanuit de hoogte neerkijkt, overziet de breedste lijnen van golven en verbaast zich over hun langzaamte, alsof het in stemmige treurmars richting strand gaat. Dof jade groene zee. Eerst is er de afgrond, de steilte, het ravijn van struiken en doornen en takken en dan is er het duinlandschap en dan de zee. Aardste kleuren voordat het einde van het vasteland daar is; bruin en groen en geel, de vorm van de aarde volgend, tot waar ze onder het water verdwijnt. Op deze glooiïngen staan bomen aarzelend afgetekend. Wie vanuit de hoogte neerkijkt heeft zicht op de zwarte rotsen, les roches noires: zwarte brokken waarmee het strand bepukkeld is. Gladste zand en zwarte stenen zijn voor even blootgelegd door de zee, aan de aarde toegevoegd. Heeft de zee geboren laten worden op dit tijdstip van deze dag. Maar waar het water ophoudt en de hemel begint? Wie zal het zeggen. Een damp van grijze regen onttrekt het aan mijn oog. Regen. Het regent zoveel vandaag, hier helpt geen regenpak aan, ik ben tot op mijn hemd doorweekt.
Eenmaal terug in Trouville zijn de smalle terrassen zacht brommend verwarmd, zodat de rijksten daar kunnen lunchen: jas uit, gekoelde champagne. Ze doen maar. Ik heb mijn padvinderstocht volbracht door de ene voet voor de andere te zetten over Sentier 2, rode paaltjes, glibberige paadjes. Je gaat en je weet niet waarom. Alleen maar de voeten over glooiende aarde te bewegen. Niets verder. Niemand verder.
middageinde
In deze tijd valt om 5 uur de schemer in. De zon is tevoorschijn gekomen. Nóg verdwijnt hij in de zee. Het duurt niet lang meer, of hij zal ondergaan in de zuidelijke heuvels. Nu kleurt de zon vlekken hemel achter dikke vette olieachtige wolken. Het strand vangt de kleuren op. Rood blinkend in zand, dat juist overspoeld is. Les Roches Noires staat daar als temidden van het strand. Het appartementengebouw beziet de zee tot Le Havre aan de ene kant en tot de zuidelijke heuvelruggen. Zo breed beziet het, al is het met gesloten luiken, al is het daarbinnen leeg van mensen. Les Roches Noires voelt met haar rug, haar gekleurde bakstenen nemen op.
bladzijde 55, Yann Andréa Steiner
WANNEER HET AL TE HARD REGENT, WEL, DAN WORDEN DE KINDEREN BINNEN GEHOUDEN IN HUN VERBLIJF, EEN SOORT GROTE SLAAPBARAKKEN HOOG OP DE HEUVELS. VANDAAR, VANUIT DIE GEBOUWEN KUNNEN DE KINDEREN ZIEN HOE DE IMMENSE STRANDEN ZICH ONTVOUWEN, EN IN DE VERTE KUNNEN DE KINDEREN NOG WEER ANDERE STRANDEN ZIEN, HET STRAND VAN HENNEQUEVILLE EN VOORAL, IN DE DIEPTE, DE BROKSTUKKEN AFKOMSTIG VAN DE STEIL BOVEN DE ZEE OPRIJZENDE KLIFFEN, DE ONAFZIENBARE LEEGTE BEZAAID MET ENORME DONKEREN ROTSBLOKKEN DIE IN DE KLEI ZIJN GEGLEDEN, EEUWEN GELEDEN AL ZEGGEN DE LEIDSTERS, OF NOG MAAR ENKELE NACHTEN.
zondag 1 november 1998
ontbijttafel
Ik begin op een willekeurige bladzijde te lezen. Onderwijl worden de bonen gemalen, wordt de koffie gezet en de melk gestoomd - werkelijk langdurig, de ontbijtmevrouw staat met haar ene arm naar het apparaat gereikt als is het een uithangbord, intussen kijkt ze naar het buffet en laat haar andere hand daar werk doen. Verheugende geuren. Verheugende geluiden. Aan koffie 'smorgens ben ik verslaafd net als Yann Andréa, die 's avonds altijd nagaat of er nog koffie in de keukenkast staat. De zinnen van Duras mengen zich met het vooruitzicht van bijna koffie. Plotseling begin ik 'het kind met de grijze ogen' te vervangen door: intuïtie.
Yann Andréa is gekomen en - irrationeel en wel - bij Duras gebleven. Hij neemt haar brokstukken over Theodora Kats volstrekt serieus, helpt haar hier zoveel mogelijk over te zeggen. Om er het uiterste over te zeggen van wat ze weet. Als dat op is, gaat het boek verder met de geschiedenis van het kind en het leidstertje. Het kind is aangrijpend in zijn zwijgen. In het kijken met zijn grijze ogen. De leidster kijkt waar hij naar kijkt. De schrijfster volgt eveneens de blik van het kind, die met de kinderkolonie zich daar voor haar op het strand bevindt, vóór Les Roches Noires.
Yann Andréa krijgt dezelfde achternaam als het kind: Steiner. Hij is de intuïtie, die Duras laat vertellen over Théodora Kats. Dan verschijnt het kind ten tonele. Hij zwijgt en kijkt, herbergt een wereld in zijn ogen, achter zijn ogen. Het kind Steiner is een niveau verder, dieper, lager dan Yann Andréa. Zuivere intuïtie, als ik het zo mag verwoorden.
midden van de dag
Sentier 1, groene route. De bomen zijn zo doorzichtig. Ik wrijf mijn ogen uit, overal dit schelle licht. Het wordt niet door wolken gehinderd en de boom laat het door en de volgende boom laat het door: lage zon geeft bijna horizontale stralen, zondagmiddag, schrale wind. Weer liggen de duinen in de diepte, zoveel bruins en groens glooiends, zo een stilheid, zo een oase van een kustrand, ongerept ligt het in winterse zon. Daarachter is het natte strandzand met de zwarte stenen, niemand wandelt, domein van de meeuwen en ik bezie het vanuit de hoogte. Ik sta op de wereldrand en kijk en hoor. Kalme slagen van de zee. Groene zee. Bruine zee. Schaduwen van wolken over haar oppervlak. Er waait een andere wind vandaag. De golven komen vanuit het Noorden.
De wandeling voert langs een barakkencomplex: rechtopstaande kale matrassen, stapelbedden. Onderkomens van de kinderkolonies vroeger? Hoe kwamen de kinderen dan op het strand? Vanaf deze plek hemelsbreed naar de zee kan niemand gaan: langs de kust zijn immers de particuliere villaparken. Verboden toegang. Waren die parken er toen nog niet? Of gingen de kinderen met de bus naar het strand van Trouville? Hoe dan ook: barakken in wintertooi.
namiddag
Nu de golven uit Noordelijke richting komen, heeft de zee een immens strand achtergelaten. En glooiende zandbanken aan het licht gebracht.
Als ik me niet bezighield met het verzamelen van stenen, hoe zou dan mijn lopen zijn? Het lopen van een zot heen en weer over het strand?
Maar hoe ziet het eruit dat ik me buk voor een steen? Geschift? Wat zoekt die eigenlijk? Wat ziet ze in een steen?
avondbegin
Les Roches Noires baadt in laatste tedere rode zonlicht. Het hele strand baadt daarin.
Dan neemt de zee de kleur aan van daarboven: donker. Bijna zwart.
De crêpe is niet echt goed doorbakken, maar het geeft me een alibi om nog eens over het plankier te lopen en de maan te zoeken. Ik zie omrande wolken. Dat is al heel wat. Zó oneindig langzaam gaan de wolken.
Ik moet olie gaan kopen. Mijn gezicht is schraal geworden.
bladzijde 62, Yann Andréa Steiner
LANGS DE MUUR, ONDER EEN AFDAK, WAS HET KIND. HIJ KEEK NAAR DE ZEE, HIJ SPEELDE NIET MET DE KIEZELTJES DIE HIJ HAD OPGERAAPT OP HET STRAND. STEVIG HIELD HIJ ZE VAST IN ZIJN DICHTGESLOTEN HANDEN. HIJ DROEG EEN ROOD KLEDINGSTUK. NAAST HEM WAS HET LEIDSTERTJE. ZIJ KEEK NAAR HEM, EN NAAR DE REGEN EN WEER NAAR HEM, DAT KIND. DE OGEN VAN HET KIND WAREN HELDERDER DAN GEWOONLIJK, GROTER, BEANGSTIGENDER OOK VANWEGE DE BLINDE WIJDTE VAN WAT ER TE ZIEN WAS.
maandag 2 november
nacht
Ik ben wakker geworden. Helder wakker, alsof ik al uitgeslapen ben. Het is nog donker. Mijn gezicht is schraal, mijn lippen trekken, de mondhoeken zijn gescheurd, hoe kwetsbaar is het gebied daar geworden vanwege zo op het bot alleen, in weer en wind. Het is bijna een vlakte, mijn mond en de gezichtshuid daar omheen. Eén kale uitgemergelde vlakte. Mijn vingers gaan over de hoofdhuid en proeven oneffenheden, korstjes, bobbels. Ik krab stukjes los en trek het langs de haren omlaag. Ik weet niet wat het is, ik doe het licht aan. Witte korstjes. Geëelte hoofdhuid, aangekoekt. Bij wie er behagen in schept om het haar zo weinig mogelijk te wassen net zoals haar moeder deed en die had een levenlang immers mooi haar. Puur natuur verzorging. Geen geregelde shampoo die de zelfreiniging in de war zou sturen. Maar dit vulkaanlandschap op mijn hoofd dan, dat ik in deze nacht voel? Ik ben zeker vergeten in welke andere tijd ik leef dan mijn moeder. Ik ben zeker vergeten dat ik in een stad woon en mijn moeder op een boerderij. Ineens weet ik wat ik de komende dag zal doen: de beste shampoo kopen die er is en mijn hoofdhuid eindeloos weken en dan de shampoo in masseren, langdurig, met warm water. Eruit wassen wat zacht geworden is. En iets kopen voor mijn gezicht. Zuivere olie.
ontbijttafel
Het wonderbaarlijke van geschreven taal is, dat het uit de ene is gegaan en rust in een boek en bij de ander binnenkomt. De croissant wordt warm gemaakt. Het verse stokbrood wordt scheef gesneden. De melk gestoomd en de koffie gezet. Intussen lees ik de woorden, die uit het lichaam van Marguerite Duras gekomen zijn, in Les Roches Noires, op nog geen halve kilometer van hier.
Hoe graag had ik u niet vermoeid met dit verslag, maar het volgende geschreven: de ontmoeting tien jaar later middernacht tussen het kind en de leidster. Daar waar de Rue des Londres uitkomt op het strand. Wat een liefdesgeschiedenis.
In Monoprix bestudeer ik alle beschrijvingen zorgvuldig en kies tenslotte Naturashampoo van Eugène en Nivea baby: soin hydratant visage & corps. Buiten in een stille etalageruit doe ik alvast wat zalf op mijn gezicht. De huid drinkt het in en rondom ontstaat een lekkere geur.
's Middags is mijn hotelkamer een sauna, zo lang heeft het warme water gestroomd. Mijn vingers hebben de amandelshampoo ingemasseerd, plek voor plek. Daarna lagen mijn haren als een muts om mijn hoofd. Ze waren doortrokken van olieachtige geurige shampoo. Toen heb ik alles uitgespoeld en uitgespoeld en ik heb mezelf afgedroogd en ik heb mijn haren in een schone handdoek gewikkeld als een tulband. Ik heb een plekje op de spiegel schoongewreven en mijn gezicht ingesmeerd met Nivea baby en mijn hals en mijn nek, overal kon ik goed bij vanwege de haren in de handdoek.
Alweer is het strand een immense brede vlakte met glooiïngen en geulen en ik maak foto's van Les Roches Noires: hoe het bakstenen gebouw weerspiegelt in de delta's tussen mijn voeten. Ik fotografeer de 'Escalier Marguerite Duras,' de brede trappendoorgang naast het appartementengebouw. De gedenksteen van bruin marmer met gouden letters en het onderschrift: 'Regarder la mer, c'est regarder le tout.' De haren zijn licht rondom mijn hoofd.
avond
Vóór maan en sterren zweven witte wolkenflarden. Vóór de wolken slingert het casino gele bundels licht de lucht in. Mijn hoofdhuid voelt glad aan onder mijn vingertoppen. Ze gaan langzaam, bang als ze zijn om nog korsten tegen te komen. Ze komen niks stroefs verhards meer tegen. De maan komt tevoorschijn. Ze omcirkelt zichzelf met een oranje krans dwars door de witte wolken.
bladzijde 69, Yann Andréa Steiner
EN DAT HIJ DE RUE DES LONDRES GOED MOET ONTHOUDEN - DIE ZIJ ALS ENIGEN KENNEN, ZIJ EN HIJ - DIE DE TEMPEL VAN DE ZON IS. ZE ZEGT DAT WANNEER HIJ ZESTIEN IS, HIJ MAG KOMEN OP DEZELFDE DATUM ALS VANDAAG, DAT ZIJ ER DAN ZAL ZIJN OP DEZE PLEK VAN HET STRAND MAAR OP EEN LATER TIJDSTIP. ROND MIDDERNACHT. HIJ ZEGT DAT HIJ NIET ZO GOED BEGRIJPT WAT ZE ZEGT MAAR DAT HIJ ZAL KOMEN.
ZE ZEGT DAT ZIJ HEM ZAL HERKENNEN, DAT HIJ OP HAAR MOET WACHTEN TEGENOVER DE RUE DES LONDRES. GEEN VERGISSING MOGELIJK.
'DAN ZULLEN WE ELKAAR LIEFHEBBEN,' ZEGT ZE.
'JA,' ZEGT HIJ. HIJ ZEGT DAT HIJ HET NIET SNAPT.
'DE ZEE ZAL VERLATEN ZIJN,' ZEGT ZE, 'HET ZAL AL NACHT ZIJN EN DE STRANDEN ZULLEN LEEG ZIJN, IEDEREEN ZAL THUIS FEEST VIEREN.'
MET HUN TWEEËN LOPEN ZE NAAR DE ZEE TOT ZE ONZICHTBAAR WORDEN IN DE ZANDVLAKTEN, TOT DE MENSEN DIE HEN MET DE BLIK VOLGEN IN ONTZETTING ZIJN.
DAT DUURT TOT ZE TERUGGAAN NAAR DE TENNISBANEN. ZE DRAAGT HEM OP HAAR SCHOUDERS. ZE ZINGT DAT ZE GERUST HEEFT Á LA CLAIRE FONTAINE, BIJ DE KLARE FONTEIN, EN DAT ZE HEM NOOIT NOOIT ZAL VERGETEN...
bladzijde 107
EN OOK OVER DE RUE DES LONDRES MET HAAR VREEMDE SCHOONHEID, KAAL, ONTBLOOT VAN ELK DETAIL, EVEN NAAKT ALS DE BLIK.
dinsdag 2 november
ontbijttafel
Yann Andréa schreef brieven aan Marguerite Duras. Ze las ze en liet ze. In een onbewaakt ogenblik schreef ze hem terug. Hij belde dat hij zou komen. Elf uur 's morgens, begin juli 1980. Hij kwam en is gebleven. De zeer jonge Yann Andréa bij de oude Marguerite Duras. Haar boeken: 'Zwart haar, blauwe ogen,' 'De ziekte van de dood,' 'De atlantische man,' 'Agatha,' zijn geïnspireerd door hem. (stuk voor stuk zeeboeken, die ik had uit had kunnen verkiezen voor deze dagen.) Zíj heeft ze geschreven. Yann's aanwezigheid heeft juist déze teweeg gebracht.
In dit rode boek aan mijn ontbijttafel heeft Yann Andréa een tweede achternaam gekregen, dezelfde als die van het kind: Steiner. Yann is de zeer jonge man. Die gebleven is. Waarom? (bladzijde 60) 'Misschien is dit zoals het meestal gaat, betekent het niets, ben je gewoon maar gekomen omdat je ten einde raad was, zoals je dat elke dag van je leven bent en ook in bepaalde zomers op bepaalde uren van de dagen en de nachten, wanneer de zon de hemel verlaat bijvoorbeeld en wanneer ze verdwijnt in de zee, elke avond weer voor altijd, en je verlangt te sterven of je wilt of niet. Ik weet dat.'
Yann Andréa Steiner blijft bij 'die vrouw die al op leeftijd is, die bezeten is van schrijven,' en laat haar meer opdiepen uit zich (vertellen/opschrijven) over de joodse Théodora Kats. Hij is de uitnodigende aktieve intuïtie.
Als dat verhaal uit is, komt het kind Samuel Steiner op in het boek. Hij heeft de moord op zijn zusje meegemaakt. Zijn ouders hebben waarschijnlijk pillen ingenomen, nadat ze hem het huis uit hadden gejaagd. Opdat hij de oorlog zou overleven. Nu is hij met een kinderkolonie op vakantie. Hij is altijd stil. Speelt niet met de andere kinderen. Er is hem een leidster toegewezen. 'De eenzame leidster,' zegt Duras. Zij wint langzamerhand zijn vertrouwen. Het kind vertelt van de moord op zijn zusje, op de hond. Dwars tegen alle redelijkheid in krijgt de leidster hem lief, gaan ze naar een plaats waar niemand hen kan zien en waar ze zingend van terugkomen. Ze belooft hem nooit meer te verlaten. Het is een hartbrekend geschreven verhaal.
In het eerste deel van het boek blijft de zeer jonge Yann Andréa bij de oude vrouw. In het tweede deel van het boek blijft de leidster bij het kind. Yann Andréa is 'uitgebreid' met 'het kind'. Marguerite Duras is 'uitgebreid' met 'de leidster.' (Daarnaast komen ze als Andréa en Duras terug in het tweede verhaal).
De intutie is verinnigd - dat had ik al geconstateerd - maar verder? De rollen zijn omgedraaid in dit tweede deel. Yann Andréa Steiner 'leidt' in het eerste deel Marguerite Duras; in het tweede deel is er het joodse jongetje Steiner en zijn LEIDSTER.
Op de ontbijttafel liggen hardroze kleedjes. De vouwen zijn vers. Een ontbijtbord krijg je niet in Frankrijk, dus je kruimelt ofwel boven de placemat ofwel boven het mandje. Flinters croissant komen op het kleed terecht.
Plotseling valt me in, wat ik op het spoor was: Duras is in het tweede deel de 'leidster van de intutie'.
Eerst volgt de leidster de blikken van het kind. Dan laat ze hem zich uitspreken. Dan krijgt ze hem lief. Tenslotte laat ze hem vertrekken. Hij weet, dat ze hem nooit meer in de steek zal laten, dat ze zich later weer bij hem zal voegen.
Duras vindt de intuïtie, maakt deze sterker, laat deze rustig vertrekken in het besef haar altijd weer te zullen hervinden.
Hier laat ik het bij.
Buiten de hoteldeur stormt het. Ik duik in mijn jas. Als ik de straat ben overgestoken, zie ik het: bijna geen strand. Er is een bulderende grimmige zee. Torenhoog spatten de golven uiteen. Aan de hemel staat een regenboog en blijft verstard staan. Waterdamp suist omhoog de lucht in, licht als was het een veertje. Zo hoog, tot de regenboog zo hoog. Zo voortdurend, dat het de kleuren fixeert.
Het is mijn laatste dag hier. Ik had stenen willen fotograferen, hoe ze daar rustig lagen, achtergelaten door het water. Geslepen geglooide stenen, maar niks, hoe wild is de zee, hoe hoog trekt de bijna-volle maan haar golven. Ravagevloedlijn slingert tot vlak voor de huizen, roodwitte palen zijn in het zand gestoken, ja, wees maar niet bang, ik waag me niet op het strand. Schuw loop ik bovenlangs en ga de strandtent binnen. De vloer van de serre is bemodderd. Wat is in de zee gevaren? Wanneer is het in de zee gevaren, ergens tussen gisteravond en nu. Hoe kon de maan de zee bevangen? Hoe kon deze ronde helderheid zo trekken, zuigen? Dat de zee gehoorzaamde? Onontkoombaar.
In de loop van de morgen gebeurt het toch weer: dat de zee halt houdt. Zuidenwind neemt vochtig zand op, blaast het voort. Als rook van zand. Als nevel van zand. Laatste wandeling over het strand. Mijn lichaam huivert vanwege zoveel geweld en daarbij doorraast de wind het tot vernikkelens toe. Goor schuim heeft de zee achtergelaten, het lichtste van het lichtste. Een zware boomstam uitgespuugd. Niets daartussenin. Rien. Rien du tout. Geen stenen, geen schelpen, alles houdt de zee in haar vaart opgenomen. IJs- en ijskoud lichaam heeft armen om zich heengeslagen, hoe kan iemand hier wonen op de aardrand, hoe kan iemand rekenen op de zee? Ik ga over het strand, strand zo smal, strand zo afgeslagen, vloedlijn van lichtste veertjes en twijgjes en schuim. Wie kan hier wonen en niet bang zijn, welke wet zegt dat het water nooit verder oprukt? Daar staat Les Roches Noires.
Bepakt en bezakt verlaat ik hotel Cavendish. Ik loop de haven langs, de brug over, naar het station Deauville/Trouville. De tientallen stenen zijn een lodengewicht in mijn tas. Grijze gladde glooiende stenen waar het oog op is gevallen. Thuis zal ik ze op mijn vensterbank uitstallen, de stenen met afgeronde gaten. Sommigen gladgebogen als mensenheupen. Sommigen volmaakt rond. De fototrolletjes hebben geen gewicht. Op hun negatieven staat eindeloos Les Roches Noires. Al leeft Marguerite Duras niet meer, ergens huist ze nog in het appartementengebouw en onder de gesloten luiken-ogen ben ik heen en weer gegaan.
Yann Andréa Steiner bladzijde 103
'METEEN TOEN ZE HAD GEZONGEN WAS HET KIND NIET MEER BANG GEWEEST.
ZE HADDEN NAAR ELKAAR GEKEKEN EN OPEENS HADDEN ZE GELACHEN ALS IN EEN FLITS VAN VREUGDE. EN HET KIND HAD BEGREPEN: DAT ZE HEM NU NOOIT MEER ZOU VERGETEN'...
bladzijde 108
'U ZEGT: "ZE KIJKT NIET OM." IK HEB HET BEGREPEN: ZE GEEFT HET UIT HANDEN. HIJ STIPPELT DE ROUTE UIT. ZIJ VOLGT DE WEG DIE HIJ AANGEEFT, ZE GEEFT HET VOLLEDIG UIT HANDEN, ZOALS ZE ZOU DOEN MET HET LOT.'
n.b. zie ook mijn leeservaring van Agatha en De atlantische man
En geniet twee films van Marguerite Duras: Agatha en De Atlantische man. Beide films zijn opgenomen in Trouville