De witte buizerd en Agamben
19-12-2020
De fiets laat ik bij de Thornse molen staan. Ik heb zin om van hier te lopen, naar Zyflich en dan met een bocht langs het Wylermeer terug naar de fiets.
De wilgen hebben al 'snottebellen' uit hun takken hangen, veel te vroeg. Ik zet ze op de foto. Als ik thuis de foto's bekijk zie ik dat de takken allemaal stokstijfstil staan en dat de groene bloeisels bewegen. Ik zie de beweging zo ongeveer op deze foto of wat zie ik eigenlijk? Zie ik daar lucht door de groene waas?
Ha. Ganzen. Ze vliegen over, ik richt fototoestel omhoog. (Ik dacht dat ik alleen maar wilde lopen.)
Je ziet in elk geval ook dat het een grijze dag is. Dankzij de telefoonpalen die hier nog langs de weg staan.
Vogel in de berm. Buizerd, denk ik onmiddellijk en dat ze wel op zal vliegen zo gauw ze mij aan hoort komen.
Nee, vliegt niet op.
En nu? Kan ik er gewoon langslopen zonder dat ze me aanvalt? Ze zal toch wel opvliegen? Nee.
Ik klap in mijn handen - meer uit eigen angst dan uit iets anders - dan zal ze wel opvliegen. Nee.
Ze schuifelt. Ze moet iets mankeren, niet meer kunnen vliegen. Nu durf ik haar wel van dichterbij te fotograferen.
Het dorpje lijkt me ineens een onderkomen, een samenscholing van mensen, bijeen schuilende huizen.
De vogel blijft op mijn netvlies. Haar natte witte haren op de kop, als koortsig. Haar treurige oog. De witte buizerd. Zal ze zich door de berm slepen? Heeft ze de vogelgriep? Is ze vergiftigd doordat ze giftige muizen heeft gegeten oftewel door ons landbouwgif? Ik haat mijn afgelopen generatie die alles geïndustrialiseerd heeft. Dit alles verbeeldt de buizerd die hoog en vrij en zwevend hoort te vliegen.....
Pas in de avond verandert het perspectief. Die buizerd sleepte zich voort omdat ze de prooi nog vasthad in haar poten, zegt een vogelkenner. Aha. Jeeeee. Dus die buizerd die vliegt weer hoog en droog en vrij door de lucht? Aha. Mijn beeld was mijn werkelijkheid compleet met droefenis en woede over het landbouwgif, maar de werkelijkheid was dus heel anders.
Giorgio Agamben, Idee van het proza,
door hem geschreven in 1985, vertaald in het Nederlands in 2019
Bladzijde 127
In het gezicht van de mens treffen de ogen ons niet door hun uitdrukkingsvolle doorzichtigheid, maar juist door hun hardnekkige weerstand aan alle uitdrukking, hun troebelheid. En als we een ander werkelijk in de ogen kijken, zien we van hem zo goed als niets, maar weerkaatsen zijn ogen verkleind ons eigen beeld, waaraan de pupil haar naam ontleent.
Bladzijde 129
Op het punt van innervatie, waarop het in het netvlies weerspiegelde beeld werkelijk gezien wordt, is het oog noodzakelijkerwijs blind. Het organiseert het zien rond dat onzichtbare centrum, en dat betekent ook dat al het zien erop afgesteld is ons deze blindheid niet te laten zien. Alsof iedere onverborgenheid in haar midden een onophefbare verborgenheid bevat, iedere helderheid in zich een diepe duisternis gevangen houdt.
Voor het dier blijft die blinde vlek altijd verborgen, het grenst direct aan zijn eigen zien, het kan zijn blindheid nooit verraden of tot een ervaring maken. Zijn bewustzijn vervluchtigt op hetzelfde moment dat het ontwaakt: het is zuiver stem. (Daarom kent het dier geen schijn. Alleen de mens interesseert zich voor het beeld als beeld en kent de schijn als schijn.)
Einde